week 41 Lesson 1

Welcome to today's class
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome to today's class

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson:

  • Review grammar for test.
  • Mock test
Goals:
  • Knows how to use the grammar we studied this period
  • Can use their knowledge to complete the mock test.

Slide 2 - Tekstslide

tenses
simple
continuous
perfect
present
present
present
past
past
past

Slide 3 - Tekstslide

present simple
do / does
feit:  The maximum speed on motorways in The Netherlands is 100kph.
gewoonte: He usually goes to work by bike.
volgens schema: The train leaves at 18.09 from platform 3.
in voorwaardelijke bijzin (0) : If you add some sugar to this fruitjuice it becomes much sweeter. 

Slide 4 - Tekstslide

present continuous
am / is/ are + verb + -ing
aan de gang: Do not disturb dad; he is taking a nap.
tijdelijke situatie: Because our house is being renovated we are living in a caravan.
vastliggend plan voor de toekomst: I am having my teeth checked this afternoon.
in ontwikkeling: The situation is becoming more dangerous every day.

Slide 5 - Tekstslide

The stranded tourists ... (stay) in hotels.
A
stay
B
are staying

Slide 6 - Quizvraag

The flight to New York..... (leave) from gate 4D.
A
leaves
B
is leaving

Slide 7 - Quizvraag

I usually ..... (take) the 5.03 train from platform 3 but today it ..... (leave) from platform 9.
A
take - leaves
B
take-is leaving
C
is taking- is leaving
D
is taking - leaves

Slide 8 - Quizvraag

present perfect

has / have + voltooid deelwoord
als iets in het verleden gebeurd is en het is nog niet voorbij: I have worked for Jumbo for a year.
als iets in het verleden gebeurd is en het resultaat is nog merkbaar of belangrijk: She has broken her ankle. She cannot walk without crutches
als iets net voorbij is: I have just heard it.

Slide 9 - Tekstslide

present perfect continuous

has / have + been + ww + ing
als je extra nadruk wil leggen op hoe lang je al met een actie bezig bent.
De actie is hetgene wat belangrijk is, het resultaat niet.

I have been waiting for hours!

Je doet dit als je wil overdrijven of geirriteerd bent. 

Slide 10 - Tekstslide

My friend ... (buy) a new house and he ...(move) in on Thursday.
A
has bought - moves
B
is buying - has moved
C
buys - is moving
D
has bought - is moving

Slide 11 - Quizvraag

... you ever ... (see) a cuter doll than this one?
A
do see
B
have seen
C
are seeing

Slide 12 - Quizvraag

past simple

     did
als iets in het verleden begonnen en gestopt is: I read that book. I worked as a shop assistant.

als het op een bepaald moment in het verleden is gebeurd: I read that book last year.

als iets regelmatig gebeurde in het verleden: I I read a book a week when I was at a university.

Slide 13 - Tekstslide

past continuos

was / were + verb + -ing
wanneer iets in het verleden langer heeft geduurd dan iets anders: When John came home his children were having a party.

wanneer iets in het verleden tijdelijk was: When my parents were on holiday my grandparents were looking after us.

Slide 14 - Tekstslide

past perfect
had + voltooid deelwoord
als iets eerder gebeurde in het verleden dan iets anders
After he had cut his finger, he called 112.
Before entering the cinema they had sanitized their hands.


Slide 15 - Tekstslide

past perfect continuous
had + been + ww + ing
als er iets gebeurde/als je ergens mee bezig was dat eindigde voor iets anders

We had been studying for the test before our class was cancelled. 


Slide 16 - Tekstslide

His brother .... (lose) his keys when he ... ( ski).
A
lost - was skiing
B
had lost - skied
C
was losing - had skied
D
lost - skied

Slide 17 - Quizvraag

Kitty ... (build) a shed when it ... (start) to rain.
A
built - started
B
was building - started
C
built - had started
D
was building - had started

Slide 18 - Quizvraag

tense
active
passive
present simple
I make
it is made
present continuous
I am making
it is being made
present perfect
I have made
it has been made
past simple
I made
it was made
past continuous
I was making
it was being made
past perfect
I had made
it had been made

Slide 19 - Tekstslide

ADJECTIVE (bijvoeglijk nw)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Beyoncé is a                beautiful                lady.
                                     adjective            noun
At the party, they were playing   loud    music.
                                                               adjective       noun

Slide 20 - Tekstslide

ADJECTIVE (bijvoeglijk nw)
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je ook na de volgende werkwoorden: 

to be, to become, to seem  (koppel ww) 
to feel , to smell , to sound , to taste, to look  (zintuigen)



Slide 21 - Tekstslide

ADVERB (bijwoord)
1. Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.

He         talked         nervously.
     She                      laughs                 loudly.                       
            verb              adverb


Slide 22 - Tekstslide

ADVERB (bijwoord)
2. Zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord 
He has a remarkably loud voice

3. Zegt iets over een ander bijwoord. 
3. She laughs very loudly

4. Zegt iets over de hele zin
Luckily,  I saw you before you left.

Slide 23 - Tekstslide

ADVERB = ADJECTIVE + LY

adjective:    the beautiful girl
adverb:         she sings beautifully

Slide 24 - Tekstslide

SPELLING:
Adjective:                             Adverb:                                                                      terrible                                  terribly
eas                                       easily


Slide 25 - Tekstslide

ADJECTIVE/ADVERB:
    adjective:  ends with -ic (fantastic)
    adverb:       +ally (fantastically)

adjective: ends with -ly : He is a friendly person.

    adverb: He treated me in a friendly way/ manner.

Slide 26 - Tekstslide

Regelmatig vs Onregelmatig

Slide 27 - Tekstslide

LET OP:
    ADJECTIVE:                                                  ADVERB:
     a fast car                              He drives fast. (fastly bestaat niet)
Ann is a hard worker.           Ann works hard.  (hardly = nauwelijks)
The train was late.                He woke up late this morning.
                                                       (lately = de laatste tijd)
This was a fair decision.      You must play fair.  (fairly = tamelijk)
 







Slide 28 - Tekstslide

1. Which one is the adjective?
A
beautiful
B
well
C
normally
D
wonderfully

Slide 29 - Quizvraag

2. Eric is a ... singer.
A
good
B
well

Slide 30 - Quizvraag

3. This hamburger tastes ...
A
awful
B
awfully

Slide 31 - Quizvraag

4. You can ... open the box.
A
easy
B
easily
C
easyly

Slide 32 - Quizvraag

5. He drives the car ...
A
carefully
B
careful

Slide 33 - Quizvraag

Much

woorden die je niet kan tellen:
How much money do you have?

Many

Woorden die je kunt tellen:
How many euros do you have?
Little

Woorden die je niet kan tellen:
He has a little money left. 

Few

Woorden die je kunt tellen:
We have a few euros left.

Slide 34 - Tekstslide

Mock test
You have 30 minutes to finish your mock test.

Slide 35 - Tekstslide