In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
Welk woord hoort niet bij het woordweb?
Sleep dat naar de prullenmand.
de vergadering
onderneming
van aanpakken weten
in actie komen
de vrijwilliger
Slide 1 - Sleepvraag
Kies het goede woord!
De leiding ....... dat we op 2 uur klaar zijn.
A
dienst als
B
vrijwilliger
C
garandeert
D
gesticht
Slide 2 - Quizvraag
Kies het goede woord!
De ijverige .... nam het initiatief en waste af.
A
dienst als
B
vrijwilliger
C
garandeert
D
gesticht
Slide 3 - Quizvraag
Kies het goede woord!
De flyer ....... informatie voor de sponsorloop.
A
dienst als
B
de stand van zaken
C
garandeert
D
gesticht
Slide 4 - Quizvraag
Kies het goede woord!
Ze hebben een nieuw kantoor .........
A
dienst als
B
de stand van zaken
C
garandeert
D
gesticht
Slide 5 - Quizvraag
Kies het goede woord!
Gaat alles goed? Wat is .... bij de fabriek?
A
dienst als
B
de stand van zaken
C
garandeert
D
gesticht
Slide 6 - Quizvraag
Kies het goede woord!
Als ik ergens achter sta, dan .....
A
ben ik ervoor.
B
ben ik ertegen.
Slide 7 - Quizvraag
Kies het goede woord!
De klusjes zijn verricht.
A
Ze zijn niet gedaan.
B
Ze zijn gedaan.
Slide 8 - Quizvraag
Kies het goede woord!
Ik ben vrij in verband met de vakantie. Ik .....
A
ben ziek in de vakantie.
B
heb geen school.
Slide 9 - Quizvraag
Kies het goede woord!
Als je gerustgesteld wordt, dan .....
A
kalmeren ze je.
B
brengen ze je naar bed.
Slide 10 - Quizvraag
Kies het goede woord!
Ik richt me op mijn huiswerk. Mijn huiswerk ...
A
krijgt mijn aandacht.
B
wordt niet gemaakt.
Slide 11 - Quizvraag
De tekst staat door elkaar. Zet de tekst in de goede volgorde!
begin
midden
eind
Daar werd zijn verhaal zeer serieus genomen. De politie zoekt nu naar de daders.
Hij stelde het kind eerst gerust. Toen hij vroeg wat er was gebeurd, bleek dat twee jongens zijn fiets hadden afgepakt. De boer leefde zo mee dat hij met de jongen naar het politiebureau ging.
Gisteren zag de boer een huilend kind langs de weg.
Slide 12 - Sleepvraag
Kies het juiste voegwoord?
Ik ben ziek ...... ik ga toch naar school.
A
en
B
of
C
maar
D
want
Slide 13 - Quizvraag
Kies het juiste voegwoord?
Wil je thee ... wil je liever koffie?
A
en
B
of
C
maar
D
want
Slide 14 - Quizvraag
Kies het juiste voegwoord?
Ze gaf me een knuffel ... ze leefde met mij mee
A
en
B
of
C
dus
D
want
Slide 15 - Quizvraag
Kies het juiste voegwoord?
Ze liep naar boven .... ging naar haar kamer.
A
en
B
of
C
dus
D
want
Slide 16 - Quizvraag
Kies het juiste voegwoord?
Ze staat er vierkant achter ..... ze is het ermee eens!
A
en
B
of
C
dus
D
want
Slide 17 - Quizvraag
Plak de twee zinnen aan elkaar. Gebruik omdat of terwijl.
Ik kom te laat.
Ik heb me verslapen.
Slide 18 - Open vraag
Plak de twee zinnen aan elkaar. Gebruik omdat of terwijl.
Zij breit.
Ze kijkt televisie.
Slide 19 - Open vraag
We hebben gestemd over het schoolreisje, omdat iedereen wat anders wilde. Waar gaan wij naartoe?
Slide 20 - Sleepvraag
aan het werk
maak de opdrachten op het werkblad.
Gebruik de woordenlijst van blok 3 uit het taalboek.