Fictie H4/H5

- Uitleg Fictie H4 / H5

- Toepassen theorie op fictiefragment


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Uitleg Fictie H4 / H5

- Toepassen theorie op fictiefragment


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

Fictie H4/ H5:

- Je herkent met welke technieken een verhaal spannend wordt gemaakt.

- Je kunt beschrijven in welke setting het verhaal zich afspeelt.

- Je kunt de vertelvolgorde en het verteltempo beoordelen.

- Je kunt vertellen hoe het verhaal begint en eindigt.

- Je kunt het vertelperspectief herkennen.

- Je kunt motieven, thema's en moraal benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Lees onderstaand fragment 

Wreed - Mel Wallis de Vries

Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen.

Slide 3 - Tekstslide

Op welke manier verwerkt de schrijfster spanning in dit verhaal?

Slide 4 - Open vraag

Manieren van spanning

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Onverwachte wending

- Open plek

- Vermoedens

- Cliffhanger

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 5 - Tekstslide

Setting in een verhaal

Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.


Tijd:

- Te herkennen aan de hand van jaartallen, figuren of voorwerpen.

- Tijdloze verhalen (fictieve tijden of sprookjes).


Slide 6 - Tekstslide

Setting in een verhaal

Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.


Ruimte:

- Een bepaalde plaats, stad, planeet etc.

- Kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet (leesboekvorm).

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet (leesboekvorm).

Slide 11 - Open vraag

Terugblik vorige dia's

Slide 12 - Tekstslide

Vertelvolgorde - niet-chronologisch

Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).


Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.


Slide 13 - Tekstslide

Vertelvolgorde - chronologisch

Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruit- of terugkijken in de tijd. Dit noem je:

- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger

- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)


De tijdlijn wordt NIET onderbroken.

Slide 14 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen).

Slide 15 - Tekstslide

Opbouw van een boek

Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.


Begin:

- Proloog (verhaal vooraf)

- Inleidend begin (ab ovo)

- Middenin de gebeurtenissen (in medias res)


Einde:

- Open einde

- Gesloten einde

- Epiloog (verhaal achteraf)

Slide 16 - Tekstslide

Hoe wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 17 - Tekstslide

Thema, motieven en moraal

Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.

- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden

- Motieven: herhalingen die in het boek terugkomen

1. Leidmotieven: woorden, zinnen of concrete voorwerpen

2. Verhaalmotieven: herhaalde gebeurtenissen, voorwerpen, gevoelens of situaties

- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal

Slide 18 - Tekstslide

Leesboekfragment
Kies één van de PDF-bestanden die je bij het huiswerk van woensdag 17 maart kunt vinden en lees dit fragment. Ga daarna verder naar de volgende dia.

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerkopdracht
  1. Welk perspectief gebruikt de schrijver?
  2. Welk thema zou je aan dit verhaal koppelen?
  3. Op welke wijze maakt de schrijver het verhaal spannend?
  4. Kun je rondom het thema 'tijd' iets vertellen over dit verhaal?

Slide 20 - Tekstslide