Les 4: planten

Les 4: planten
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 4: planten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van vaatplanten en groenwieren.
  • Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van sporenplanten en zaadplanten.

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
- herhalingsopgave
- lesstof
- opgave planten
- filmpje

Slide 3 - Tekstslide

In de afbeelding zie je vier foto's van dieren.

Welke van de afgebeelde dieren zijn tweezijdig symmetrisch?
A
alleen dier 1 en 2
B
alleen dieren 2 en 3
C
alleen dieren 2 en 4
D
alleen dieren 3 en 4

Slide 4 - Quizvraag

Een rode tafel met vier poten is ...
A
tweezijdig symmetrisch
B
veelzijdig symmetrischh
C
niet-symmetrisch

Slide 5 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist?

Een pantser is een voorbeeld van een inwendig skelet.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een inktvis en zeeschuim. Zeeschuim is een langwerpig wit schild.

Het langwerpige witte schild is het ...
skelet van de inktvis.

Slide 7 - Open vraag

In de afbeelding zie je vier foto's van dieren.

Welke van de afgebeelde dieren zijn veelzijdig symmetrisch?
A
alleen dier 1 en 2
B
alleen dieren 1 en 4
C
alleen dieren 2 en 3
D
alleen dieren 3 en 4

Slide 8 - Quizvraag

Een spin en een vlieg zijn ...
A
tweezijdig symmetrisch
B
veelzijdig symmetrischh
C
niet-symmetrisch

Slide 9 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist?

De meeste dieren zonder skelet leven in het water.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist?

Mensen hebben een uitwendig skelet.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

In een dierengids staat bij een foto de volgende beschrijving: 'De dieren zijn niet symmetrisch. Ze hebben een skelet van stevige hoornvezels tussen de cellen en ze leven vastzittend op de bodem van de zee.'

Welke dieren zijn op de foto in de dierengids te zien?
A
neteldieren
B
stekelhuidigen
C
sponzen
D
weekdieren

Slide 12 - Quizvraag

Welk van de afgebeelde dieren heeft een huid die bedekt is met stekels of knobbels?
A
dier 1
B
dier 2
C
dier 3
D
dier 4

Slide 13 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een zeeanemoon. Een zeeanemoon hoort bij de neteldieren.

Door welke kenmerken weet je dat een zeeanemoon bij de neteldieren hoort?
A
Het dier is niet- symmetrisch en heeft een inwendig skelet.
B
Het dier is tweezijdig symmetrisch en heeft een inwendig skelet.
C
Het dier is tweezijdig symmetrisch en heeft geen skelet.
D
Het dier is veelzijdig symmetrisch en heeft geen skelet.

Slide 14 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist?

Dieren met een uitwendig skelet met een soort pantser behoren tot de geleedpotigen.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

In een dierengids staat bij een foto de volgende beschrijving: 'De dieren zijn tweezijdig symmetrisch en hebben een inwendig skelet.'

Welke dieren zijn op de foto in de dierengids te zien?
A
neteldieren
B
gewervelden
C
stekelhuidigen
D
weekdieren

Slide 16 - Quizvraag

Welk van de afgebeelde dieren heeft geen skelet?
A
dier 1
B
dier 2
C
dier 3
D
dier 4

Slide 17 - Quizvraag

Planten
Planten leven overal op aarde, in de moeilijkste omstandigheden. Zelfs in de woestijn groeien planten. Er zijn al meer dan 390 000 soorten planten ontdekt.

Slide 18 - Tekstslide

Indeling planten
Bij de indeling van planten kijken biologen naar verschillende kenmerken, zoals het soort bladgroenkorrels, de bouw van de plant en de manier van voortplanten. Ze ordenen planten in acht stammen (zie afbeelding). Twee stammen zijn vaatplanten en groenwieren. Daarover leer je meer in deze basisstof.

Slide 19 - Tekstslide

Vaatplanten
De meeste planten die je kent, behoren tot de stam van de vaatplanten (zie afbeelding). Dat zijn planten die vaten hebben voor het transport van stoffen. Ze hebben wortels, stengels en bladeren. Veel vaatplanten maken zaden, die kunnen uitgroeien tot nieuwe planten. Andere vaatplanten planten zich voort met sporen (enkelvoud: spore). Een spore is een cel waaruit een nieuwe plant kan ontstaan.

Slide 20 - Tekstslide

Voortplanting met zaden
Zaadplanten hebben wortels, stengels, bladeren en bloemen (zie afbeelding). Voortplanting vindt plaats door middel van zaden, die ontstaan in de bloemen. Tot de zaadplanten behoren planten als het madeliefje en de boterbloem, maar ook struiken en bomen. Alle zaadplanten behoren tot de stam van de vaatplanten.

Slide 21 - Tekstslide

Voortplanting met sporen
Sporenplanten kunnen wortels, stengels en bladeren hebben, maar geen bloemen. Paardenstaarten en varens zijn vaatplanten die zich voortplanten met sporen. Ook mossen en sommige wieren planten zich voort met sporen.

Mossen zijn kleine plantjes die in groepen bij elkaar staan (zie afbeelding 1). De bladeren van mossen zijn klein. De sporen ontstaan in sporendoosjes die op steeltjes boven de mosplantjes uitsteken (zie afbeelding 2).

Slide 22 - Tekstslide

Voortplanting met sporen
Paardenstaarten zijn opgebouwd uit een soort ‘buisjes’ die je er een voor een af kunt trekken (zie afbeelding 1). De sporen ontstaan in sporenvormende orgaantjes aan het uiteinde van sommige stengels (zie afbeelding 2).

Slide 23 - Tekstslide

Voortplanting met sporen
Varens kun je herkennen aan de grote bladen die bestaan uit meerdere kleine blaadjes aan een hoofdnerf (zie afbeelding 1). De sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de kleine blaadjes (zie afbeelding 2).

Slide 24 - Tekstslide

Wieren
Wieren worden ook wel algen genoemd. De meeste wieren groeien in het water. Ze hebben daardoor geen wortels en geen stengels nodig. Hun voedingsstoffen halen ze uit het water waarmee ze omringd zijn. Wieren hebben geen bladeren en geen bloemen. De voortplanting van wieren is ingewikkeld. Sommige wieren kunnen zich voortplanten met sporen. Veel eencellige wieren planten zich voort door deling.


Slide 25 - Tekstslide

Groenwieren
Groenwieren zijn eencellige of meercellige organismen met bladgroenkorrels. Een voorbeeld van een eencellig groenwier is boomalg. Boomalgen komen in grote aantallen voor op boomstammen en op muren. Samen vormen ze de groene aanslag daarop (zie afbeelding 1). Boomalgen planten zich voort door deling (zie afbeelding 2).

Slide 26 - Tekstslide

Zeesla
Een voorbeeld van een meercellig groenwier is zeesla. Zeesla groeit in zee, in het ondiepe water aan de kust (zie afbeelding). De plant is eetbaar en wordt bijvoorbeeld gebruikt in sushi.

Slide 27 - Tekstslide

Biologen kijken bij de indeling van planten naar de bouw van de plant. Een kenmerk van de bouw van een plant is of een plant vaten heeft.

Geef nog vier kenmerken van de bouw van een plant waar biologen naar kijken bij de indeling van planten.

Slide 28 - Open vraag

Biologen kijken ook naar de manier van voortplanten bij de indeling van planten.

Op welke twee manieren kunnen vaatplanten zich voortplanten?

Slide 29 - Open vraag

De meeste planten die je kent, zijn vaatplanten.

Wat is het belangrijkste kenmerk van vaatplanten?

Slide 30 - Open vraag

Welke twee planten behoren tot de groenwieren?
A
boomalg en tomatenplant
B
sterretjesmos en eik
C
zeesla en adelaarsvaren
D
boomalg en zeesla

Slide 31 - Quizvraag

De meeste groenwieren leven in het water.
Leg uit dat groenwieren geen wortels en stengels nodig hebben.

Slide 32 - Open vraag

Is het een zaadplant of een sporenplant?
1. adelaarsvaren
2. eik
3. paardenbloem
4. sterretjesmos
5. tomatenplant
6. zeesla
sporenplant
sporenplant
sporenplant
zaadplant
zaadplant
zaadplant

Slide 33 - Sleepvraag

Om een gazon aan te leggen kun je gras inzaaien.

Heeft gras ook bloemen?

Slide 34 - Open vraag

Kan gras zuurstof produceren? Leg je antwoord uit.

Slide 35 - Open vraag

In de afbeelding zie je berkenbomen.

Is een berk een sporenplant of een zaadplant? Leg je antwoord uit.

Slide 36 - Open vraag

Berkenzaadjes hebben vleugeltjes, zodat ze zich kunnen verspreiden door de wind. Veel meer zaden hebben hulpmiddelen om zich te verspreiden door de wind.
Sporen kunnen zich ook verspreiden door de wind, maar hebben daarvoor geen hulpmiddelen nodig.

Leg dat uit.

Slide 37 - Open vraag

Lees de tekst ‘390 900 soorten planten’.

Tot welke stam behoren de 369 400 bloeiende plantensoorten?

Slide 38 - Open vraag

Lees de tekst ‘390 900 soorten planten’.

Hoe planten de overige 21 500 plantensoorten zich voort?

Slide 39 - Open vraag

In de afbeelding zie je een petrischaaltje met groene algen en een potje beschimmelde jam.

Waarom zijn groene algen wel planten, maar groene schimmels niet?

Slide 40 - Open vraag

Wetenschappers discussiëren of je bepaalde wieren eigenlijk wel planten mag noemen.
Geef een argument voor de stelling: ‘Wieren behoren tot de planten.

Slide 41 - Open vraag

Geef een argument voor de stelling: ‘Wieren zijn geen planten.’

Slide 42 - Open vraag

Slide 43 - Tekstslide

Lees de tekst ‘Microplastics in zee’.
Eencelligen met bladgroen hechten zich aan de microplastics in zee.

In welke twee rijken komen eencellige organismen met bladgroen voor?

Slide 44 - Open vraag

Lees de tekst ‘Microplastics in zee’.

Waardoor komen in zee vrijwel geen vaatplanten voor?

Slide 45 - Open vraag

Lees de tekst ‘Microplastics in zee’.

Hoe kunnen microplastics terechtkomen in alle dieren die in zee leven?

Slide 46 - Open vraag

Lees de tekst ‘Microplastics in zee’.

Katoenen kleding is afkomstig van de katoenplant. Bij het wassen van een katoenen spijkerbroek komen katoenvezels in het water terecht.

Leg uit dat katoenvezels niet schadelijk zijn voor het leven in zee, en de vezels van een fleecetrui wel.

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Video