3HV H4 Paragraaf 1 De start van een eigen bedrijf

Economie
Hoofdstuk 4 Paragraaf 1 De start van een eigen bedrijf

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Economie
Hoofdstuk 4 Paragraaf 1 De start van een eigen bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

Je kunt een investeringsbegroting lezen.

Je kunt een resultatenbegroting lezen en opstellen.

Je kunt een financieringsplan lezen en opstellen.

Slide 2 - Tekstslide

Rekenvragen
Vraag 1
Roy verdient een netto salaris van € 1.740
Van zijn bruto salaris wordt 38% ingehouden aan belasting en premies.

Bereken het bruto salaris dat Roy verdient.

 


 



Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2
Van de plaatselijke voetbalclub is 80% van de leden jonger dan 18.
Er zijn 40 leden ouder dan 18.

Bereken het totale ledenaantal van de voetbalclub

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 3
Lisa heeft haar scooter verzekerd. Omdat zij in een rustige regio woont, krijgt Lisa 20% korting op de basispremie.
Lisa moet € 12,65 per maand betalen voor de verzekering.
Mike heeft eenzelfde scooter. Hij heeft de scooter verzekerd bij dezelfde verzekeraar.
Hij heeft in het verleden al eens schade gehad. Daarom moet hij 105% van de basispremie betalen.
Vraag: Bereken hoeveel Mike moet betalen voor deze verzekering

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden:   Vraag 1
Brutoloon - belasting = nettoloon
100%  -  38%  = 62%
 1740 = nettoloon = 62%
Brutoloon = 1740 / 62 * 100 = 2806,45

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 2

Als 80% jonger is dan 18, dan is 20% ouder dan 18 jaar.
20% = 40
1% = 2
100% = 200
De club heeft 200 leden.


Slide 7 - Tekstslide

Vraag 3
Lisa betaalt dus 80% van de basispremie.
Mike betaalt 105% van de basispremie.
80% = € 12,65
1% ≈ € 0,16     – laat dit onafgerond in je rekenmachine staan!
105% = € 16,60
Mike betaalt € 16,60 premie per maand.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Start van een eigen bedrijf
  • investeringsbegroting
  • Wat heb je nodig?
  • resultatenbegroting
  • Wat ga je verdienen?
  • financieringsplan
  • Waar betaal je alles van?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een investeringsbegroting?


  • Hiermee maak je een inschatting hoeveel geld je nodig hebt om een bedrijf te starten.

Slide 11 - Tekstslide

Investeringsbegroting
  • Inventaris

  • Voorraad goederen

  • Geld

Slide 12 - Tekstslide

Vaste opbouw investeringsbegroting
Vaste activa
  • grond 
  • gebouw
  • inventaris
Vlottende activa
  • voorraad goederen
  • debiteuren
Liquide middelen
  • betaalrekening
  • kas
  • kas

Slide 13 - Tekstslide

begroting maken

Een begroting maken is heel belangrijk.

Een begroting is een voorspelling van de toekomst. Wat gebeurt er als....?



Resultatenbegroting (wat gaan we verdienen?)

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een resultatenbegroting?


  • Een overzicht van alle verwachte kosten en opbrengsten

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde                              (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wat is een financieringsplan


  • Dit plan legt uit hoe de onderneming aan het geld komt om te kunnen starten.

Slide 19 - Tekstslide


Financieringsplan


Eigen vermogen

Vreemd vermogen

* lening bank

* lening ouders

---------------------  +

Totale financieringsbehoefte

Slide 20 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
De kosten van waardevermindering van vaste activa

Slide 21 - Tekstslide

Wat betekent BTW?
A
Bruto Toegevoegde Waarde
B
Belasting Toegevoegde Waarde
C
Bruto Totale Waarde
D
Belasting Totale Waarde

Slide 22 - Quizvraag

Welke BTW tarieven zijn er? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
0%
B
9%
C
19%
D
21%

Slide 23 - Quizvraag

Wie betaalt uiteindelijk de BTW?
A
De bedrijven
B
De overheid
C
De consumenten
D
Niemand

Slide 24 - Quizvraag

Huiswerk
Kijk in je studiewijzer wat je moet maken.

Slide 25 - Tekstslide