Opdracht 3: Werkwoordspelling verleden tijd

Dictee
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Dictee

Slide 1 - Tekstslide

Dictee
De vliegtuigen landden vorige week op het vliegveld.

Slide 2 - Tekstslide

Dictee
Ik brandde mijn vingers aan de pan

Slide 3 - Tekstslide

Dictee
Hij verwende zijn hond teveel

Slide 4 - Tekstslide

Dictee
De vogels verwachtten gisteren gevaar.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Sterk en zwak
gaan - ging
lopen - liep
zwemmen - zwom
werken - werkte

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Stam + de(n) of + te(n)
Ik brandde mijn vingers aan de pan
Ik hakte de groente
Je hoort het: brandte kan niet, hakde ook niet
of gebruik
't kofschip (laatste letter voor -en)
wel? + te(n) bv. wachten, wacht, wachtte
niet? + de(n) bv. branden, brand, brandden




Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?
Brand jij vader van nieuwsgierigheid?

Slide 9 - Tekstslide

 (lachen) je broers je gisteren uit?

Slide 10 - Tekstslide

 Lachten je broers je gisteren uit?

Slide 11 - Tekstslide

 (landen) je oom gisteren op Schiphol?

Slide 12 - Tekstslide

 Landde je oom gisteren op Schiphol?

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
tegenwoordige en verleden tijd

Slide 14 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden:

Slide 16 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvorm in de tt in:
Je (geloven) toch niet dat iedereen?

Slide 17 - Open vraag

Vul de goede werkwoordsvorm in.
Ik (vinden) het leuk om naar de film te gaan.

Slide 18 - Open vraag

Vul de goede werkwoordsvorm in:
Mijn vinger (bloeden) omdat ik mij gesneden heb.

Slide 19 - Open vraag

(fietsen) jij vandaag naar huis?

Slide 20 - Open vraag

Vul de goede werkwoordsvorm in:
(houden) je broer van detectives?

Slide 21 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord voor -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan te / ten            fietsen             fietste/fietsten

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord voor -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan  de / den           bellen           belde/belden

Slide 22 - Tekstslide

Vul de juiste werkwoordsvorm in (vt)
De politie (verrichten) wekenlang onderzoek naar de inbraken.

Slide 23 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in (vt)
Toen ik mijn toets Spaans (maken), wist ik alles.

Slide 24 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in (vt)
We (durven) niet te kijken toen de politie op de deur bonkte.

Slide 25 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in (vt)
Ik (tobben) over mijn cijfer, terwijl ik de toets goed gemaakt had.

Slide 26 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (gebruiken) zijn pen.

Slide 27 - Open vraag

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (bedoelen) het goed.

Slide 28 - Open vraag

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 29 - Open vraag

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 30 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Zij (betalen) vorige week de rekening.
A
betalen
B
betaaldden
C
betaalden
D
betaaldten

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (scheppen) vorige week op.
A
schepde
B
scheppte
C
schepten
D
schepte

Slide 32 - Quizvraag

GELEERD?

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 33 - Tekstslide