Welkom bij Nederlands, het leukste vak dat jullie hebben!
Ori
week 22
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Hallo leerlingen uit 2K2
Welkom bij Nederlands, het leukste vak dat jullie hebben!
Ori
week 22
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen? (leerdoel week 22)
H6 Lezen: tekst en publiek (blz 207- 212)opdracht 1tot en met 5
Leerdoel:
Na deze les weet je voor welk publiek een tekst geschreven is.
Slide 2 - Tekstslide
Stappenplan
Stap 1: pak je boek, ga naar blz 207 H6 Lezen: lees de theorie en maak de opdrachten 1t/m5 Stap 2: bekijk het volgende filmpje over de uitleg tekst en publiek: httpyoutubes://www..com/watch?v=TcdFhcW-IB8
Bovenstaande stappen zijn belangrijk voor het huiswerk van week 22!
Slide 3 - Tekstslide
0
Slide 4 - Video
Voor welk publiek?
Slide 5 - Tekstslide
Wat betekent het woord publiek bij een tekst?
Slide 6 - Open vraag
Wat weet je al over publiek (lezers) van een tekst? Hoe kom je erachter wie dat publiek is?
Slide 7 - Open vraag
Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
Lees de titel.
Lees de eerste alinea.
Kijk of er afbeeldingen bij de tekst staan.
Geef antwoord op de vraag: waar gaat deze tekst over?
Slide 8 - Tekstslide
Wat is informeel taalgebruik?
Taal waarbij je tegen iemand 'je' zegt of bij de voornaam noemt.
Informeel taalgebruik is wat losser.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is formeel taalgebruik?
Formeel taalgebruik is netjes en de toon is beleefd.
Je spreekt diegene aan met 'u'.
Slide 10 - Tekstslide
Het taalgebruik: teksten in jongerentijdschriften hebben bijvoorbeeld veel eigentijdseennieuwe woorden.
Als een tekst voor jongeren is bedoeld, wordt de lezer met ‘je’ aangesproken.
In een tekst voor volwassen kan de lezer ook met ‘u’ aangesproken worden.
Slide 11 - Tekstslide
Uitleg Publiek en bron
Een tekst komt altijd ergens vandaan: uit een krant, tijdschrift, boek, van een website, enz.
Waar een tekst vandaan komt staat bij 'Bron:'
De bron staat meestal onderaan de tekst, soms meer bovenaan.
Bijvoorbeeld: Bron:AD 15 september 2019
Aan de bron kun je zien voor wie de tekst bedoeld is.
AD = Algemeen Dagblad
Publiek = lezers van het Algemeen Dagblad
Slide 12 - Tekstslide
Kijk naar tekst 2 op blz 208
Schrijf hieronder de bron van tekst 2
........
Slide 13 - Tekstslide
Voor welk publiek is deze tekst bedoeld?
Slide 14 - Open vraag
Wat wordt bedoeld met de lay-out?
A
de uitleg van de tekst
B
de afbeelding bij de tekst
C
de opmaak van de tekst
Slide 15 - Quizvraag
Terugblik: lay-out en opmaak
Bekijk tekst 4.
Bedenk 2 dingen die te maken hebben met
lay-out en opmaak.
Slide 16 - Tekstslide
Bekijk de lay-out , voor wie is deze tekst bedoeld?
Slide 17 - Tekstslide
Deze manier van werken ervaar ik als positief
A
Ja dat klopt
B
Nee dat is niet zo
C
Ik weet het nog niet zo
Slide 18 - Quizvraag
Evaluatie
Slide 19 - Tekstslide
Huiswerk week 22
Het huiswerk is :
Blz 207 H6 Lezen : Tekst en publiek opdracht 1 tot en met 5 maken!
Het huiswerk lever je uiterlijk donderdag 28 mei digitaal in (ori@vanvredenburchcollege.nl)
Vermeld duidelijk je voor- en achternaam, klas en week bij!!