In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
Herhaling Grammatica (Quiz!)
Bespreken huiswerk
Uitleg: wel of geen lijdend voorwerp?
oefenen
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel:
Begrijpen wanneer er wel een lijdend voorwerp is, en wanneer niet.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
A
De persoon waar de zin over gaat.
B
De vorm van de zin.
C
Het belangrijkste werkwoord uit de zin.
D
Het eerste woord uit de zin.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle woorden die de handeling aangeven (werkwoorden).
B
Alle zinsdelen die tussen aanhalingstekens staan.
C
Hetgeen dat iemand zegt.
D
Alle naamwoorden uit de zin.
Slide 4 - Quizvraag
Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?
A
Wie of wat + persoonsvorm?
B
Wie of wat + gezegde?
C
Wie of wat + lijdend voorwerp?
D
Wat is er aan de hand?
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet
Slide 6 - Quizvraag
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Wat gebeurt er?
B
Wie of wat + gezegde?
C
Wie zegt er iets?
D
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Slide 7 - Quizvraag
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (lv) is nodig bij de handeling.
Je vindt het lv door te vragen: Wie of wat + gezegde + ow?
Bijvoorbeeld: "De leraar mailt het huiswerk."
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 11 (blz. 185)
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin? "De politie geeft een bekeuring aan de man achter het stuur omdat hij door rood rijdt."
A
De politie
B
een bekeuring aan de man achter het stuur
C
rood
D
een bekeuring
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin? "Ik zaag de planken zodat ze niet meer zo lang zijn."
A
Ik
B
zaag
C
de planken
D
zodat ze niet meer zo lang zijn
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin? "We hebben gisteren eten afgehaald."
A
Gisteren
B
We
C
eten
D
hebben afgehaald
Slide 12 - Quizvraag
Kijk goed naar de volgende zinnen. Wat valt op?
Ik zwem.
Ik gooi een bal.
Katy roddelt over haar beste vriendin.
Slide 13 - Tekstslide
Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.
Ik zwem. x
Ik gooi een bal.
Katy roddelt over haar beste vriendin. x
Slide 14 - Tekstslide
Maak opdracht 15
Opdracht 15 staat op bladzijde 186.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Maak opdracht 17
Opdracht 17 staat op bladzijde 186.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Ik begrijp nu goed hoe ik het lijdend voorwerp kan vinden:
Slide 20 - Poll
Deze les vond ik:
😒🙁😐🙂😃
Slide 21 - Poll
Afsluiten
Om het lijdend voorwerp te zoeken, stel je de vraag: Wie of wat + gezegde + onderwerp? Als je hier geen antwoord op vindt, is er geen lijdend voorwerp.