Paragraaf 3.4 Wat speelt er op de arbeidsmarkt?

Week 4 (vanaf 23 januari)
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 4 (vanaf 23 januari)
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 34 (monopolist)

Een monopolist kan zelf zijn prijs bepalen en is daarmee prijszetter (zie figuur 10).
a. Bereken hoeveel de omzet is bij een prijs van € 50 en bij een prijs van € 60.
  • bij een prijs van € 50 is de omzet 50.000 × € 50 = € 2.500.000
  • bij een prijs van € 60 is de omzet 40.000 × € 60 = € 2.400.000
b. Heeft deze monopolist de goede prijs (en aanbod hoeveelheid) uitgekozen?
  • nee, de omzet kan nog hoger worden wanneer hij kiest voor een prijs van € 40 
  • bij een prijs van € 40 is de omzet 65.000 x € 40 = € 2.600.000 (maar de winst?)
c. Is de naam Monopoly voor het spel goed gekozen?
  • de bedoeling van het spel is dat één speler alle straten in zijn bezit krijgt, de naam van het spel is dus goed gekozen



Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen H3. Hoe werken markten?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 3 - Tekstslide

Wie zijn de vragers en
de aanbieders
op de arbeidsmarkt?

Slide 4 - Woordweb

Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is het geheel van vraag naar
en aanbod van arbeid.

De vraag is de werkgelegenheid (bezette banen en
vacatures) en het aanbod is de beroepsbevolking
(werkzaam en werkloos).

De prijs van arbeid is het loon dat tot stand komt
als gevolg van de marktwerking van vraag en
aanbod. Dit marktevenwicht heet loonvorming.

Slide 5 - Tekstslide

Werkgelegenheid
De werkgelegenheid (vraag naar arbeid) kun je berekenen in personen en in arbeidsjaren.




Voorbeeld:
In een bedrijf werken 6 voltijd medewerkers (36 uur per week) en 3 parttimers die bij elkaar 54 uur per week werken. Wat is de werkgelegenheid in personen en in arbeidsjaren? 
  • werkgelegenheid in personen : 6 + 3 = 9 personen
  • werkgelegenheid in jaren is: 6 hele arbeidsjaren en 54 ÷ 36 = 1,5 arbeidsjaar van  parttimers, in totaal zijn er 7,5 arbeidsjaren

Slide 6 - Tekstslide

Beroepsbevolking
De beroepsbevolking zijn de mensen tussen de 15 jaar en de pensioenleeftijd die zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Deze verandert door:
  • groeiende bevolking
  • vergrijzende bevolking
  • toename van het aantal vrouwen
  • immigratie en emigratie
  • arbeidsongeschiktheid van werkenden

Slide 7 - Tekstslide

Werkloosheid
Als op de arbeidsmarkt het aanbod (beroepsbevolking) groter is dan de vraag (werkgelegenheid) is er werkloosheid. Er zijn 2 soorten werkloosheid:
  • conjunctureel (tijdelijk)
       - door dalende bestedingen
  • structureel (langdurig)
       - door verplaatsing productie of
       - vervanging arbeid door machines

Slide 8 - Tekstslide

Minimumloon
De overheid grijpt in op de arbeidsmarkt om ongewenste effecten te voorkomen.

Een voorbeeld van ongewenste effecten zijn
te lage prijzen op de markt waardoor sommige
lonen onder het bestaansminimum komen.
De overheid grijpt dan in met het minimumloon.

Omdat het minimum loon voor sommige beroepen
boven de loonvorming (marktevenwicht), ontstaat
er (structurele) werkloosheid.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wie zijn de aanbieders op de arbeidsmarkt?
A
de beroepsbevolking
B
de consumenten
C
de producenten
D
de bedrijven en de overheid

Slide 11 - Quizvraag

In een bedrijf werken 2 fulltimers (40 uur per week) en een parttimer (10 uur per week).
Wat is de werkgelegenheid in arbeidsjaren?
A
2 arbeidsjaren
B
2,25 arbeidsjaren
C
2,5 arbeidsjaren
D
3 arbeidsjaren

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van werkloosheid
A
als de vraag kleiner is dan het aanbod op de arbeidsmarkt
B
als de vraag gelijk is aan het aanbod op de arbeidsmarkt
C
als de vraag groter is dan het aanbod op de arbeidsmarkt
D
er is nooit sprake van werkloosheid

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de prijs van arbeid?
A
euro
B
prijs
C
loon
D
geld

Slide 14 - Quizvraag

Een minimum loon heeft als doel de loonvorming te corrigeren voor te lage lonen.
Het minimum loon is in dat geval ...
A
lager dan de loonvorming
B
gelijk aan de loonvorming
C
hoger dan de loonvorming
D
niet nodig

Slide 15 - Quizvraag

Leerdoelen H3. Hoe werken markten?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 16 - Tekstslide

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 3.4 Wat speelt er op de arbeidsmarkt?
Opgaven 39, 40, 41, 43, 44, 46 en 47

Slide 17 - Tekstslide

Opgave 41 (arbeidsjaren)
In een land werken 3 miljoen mensen. Het aantal arbeidsuren per jaar is 3.600 miljoen uren. Iemand die fulltime werkt, maakt 1.800 uren.
a. Bereken het aantal arbeidsjaren dat er wordt gewerkt in dit land.
  • 3 miljoen mensen zouden fulltime 5.400 miljoen uren moeten werken (fulltime = x 1.800 uur) 
  • 3,6 miljard uren ÷ 1.800 uur per arbeidsjaar = 2 miljoen arbeidsjaren
b. Bereken het gemiddelde parttime-percentage door de arbeidsjaren te delen door het aantal werkenden.
  • 2 miljoen arbeidsjaren ÷ 3 miljoen werkenden × 100% = 67%



Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen H3. Hoe werken markten?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 19 - Tekstslide

Minimale toetsvoorbereiding
  • nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt hebt
  • leer de formules op pagina 68 (berekening vraaglijn), 73 (berekening aanbodlijn) en 83 (werkgelegenheid)
  • leer de stappenplannen op pagina 68 (tekenen vraaglijn) en pagina 73 (tekenen aanbodlijn)
  • leer de samenvatting op pagina 88
  • leer de begrippen op pagina 89
  • maak de online rekenopdrachten
  • maak de online oefentoets 
  • doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 90/91 (minimaal 2 per paragraaf)
  • doorloop nogmaals de LessonUps die we in de lessen behandeld hebben (zie Som)
  • controleer tenslotte met de leerdoelen in GPL paragraaf 3.1 t/m 3.4 op www.lauwerscollege.ldgo.nl of je de stof voldoende kent en begrijpt

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide