werkwoorden

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Zinsbouw

groep 5/6

Lesdoel

Ik kan de woordensoorten lidwoord, naamwoord en werkwoord herkennen.

De hond loopt op de stoep.

Waarom?

'speciale' naamwoorden

Voor sommige naamwoorden kun je geen lidwoord zetten 

Mama loopt naar de kast ze pakt een boek

Mama loopt naar de kast ze pakt een boek

ze = ook een naamwoord 

Vandaag staat de juf voor groep 5/6.

1. de
2. voor
3. juf
4. staat

Vandaag staat de juf voor groep 5/6.

1. de
2. voor
3. juf
4. staat

Vandaag sta ik voor groep 5/6.

1. de
2. voor
3. ik
4. sta

Werkwoord 

Een werkwoord laat zien wat er gedaan wordt in een zin 

wat kun je doen?

De ridder slaapt in zijn tent.
wat is het werkwoord?

1. ridder
2. slaapt
3. tent
4. zijn

Aisha smeert zeep op haar handen.
Wat is het werkwoord?

1. handen
2. zeep
3. smeert
4. op

De juf kijkt naar de kinderen.
Wat is het werkwoord?

1. kijkt
2. naar
3. juf
4. de

De buurman staat bij de deur.
Wat is het werkwoord?

1. de
2. buurman
3. bij
4. staat

Het paard snuffelt aan de wortel.
Wat is het werkwoord?

1. snuffelt
2. het
3. aan
4. wortel

Buiten spelen heel veel kinderen.
Wat is het werkwoord?

1. heel
2. veel
3. buiten
4. spelen

De paarden hinniken in de wei.
Wat is het werkwood?

1. paarden
2. hinniken
3. wei
4. de

De zon schijnt aan de hemel.

1. zon
2. de
3. schijnt
4. hemel