In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
H3 Ben jij ondernemend?
Slide 1 - Tekstslide
Welkom
Vandaag online les via LessonUp
Deze week behandelen we H3
Ben jij ondernemend?
Slide 2 - Tekstslide
Jaarkalender
SE2 donderdag 24 november
Slide 3 - Tekstslide
Economie - domeinen
Consumeren / Produceren
Overheid / Wereldhandel
H1+2 Consumeren
H3+4 Produceren
Slide 4 - Tekstslide
timer
1:00
Produceren
Slide 5 - Woordweb
Produceren
Product = goederen of diensten
Een bedrijf kan dus goederen en diensten produceren
Slide 6 - Tekstslide
Productiefactoren
Productiefactoren zijn de middelen die nodig zijn om te produceren:
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Slide 7 - Tekstslide
How it's made
Kijk goed naar de film en denk aan KANO
Slide 8 - Tekstslide
Noem van iedere productiefactor 1 voorbeeld uit het filmpje
timer
1:00
Slide 9 - Open vraag
Bij 'consumeren' heb je de 5 primaire inkomens geleerd; welke zijn dat?
timer
1:00
Slide 10 - Open vraag
Beloning productiefactoren
Primair inkomen per productiefactor :
Kapitaal - huur / rente
Arbeid - loon
Natuur - pacht
Ondernemerschap - winst
Slide 11 - Tekstslide
Vaste en variabele kosten
Een bakkerij heeft steeds terugkerende kosten; huur van het pand, afschrijving machines en loon van personeel.
Ook zijn er kosten die afhankelijk zijn van hoeveel er geproduceerd wordt; ingrediënten
Dit zijn variabele kosten
Slide 12 - Tekstslide
Vaste en variabele kosten
De bakker had €220.000 vaste kosten (huur, loon etc) en produceerde 40.000 taarten. Dat is per taart €5,50.
Per taart waren de variabele kosten €2,75 (ingrediënten)
Samen dus €5,50+€2,75 = €8,25
Kostprijs per product = vaste kosten + variabele kosten
aantal producten
Slide 13 - Tekstslide
Een bakker produceert 40.000 taarten per jaar. De vaste kosten zijn €220.000. De variabele kosten zijn €2,75 per taart . Wat is de kostprijs per taart?
timer
1:00
Slide 14 - Open vraag
De bakker zal de taarten voor €8,25 verkopen
timer
0:20
JA
NEE
Slide 15 - Poll
Winstopslag
De bakker wil ook winst maken op zijn taarten. Hij hanteert een winstopslag van 30%.
De verkoopprijs zal zijn €8,25 x 1,30 = €10,73
De consumentenprijs zal zijn €10,73 x 1,09 = €11,69
Verkoopprijs is exclusief BTW
Consumentenprijs is inclusief BTW
Slide 16 - Tekstslide
Zelf aan de slag in Pincode
Maak de opgaven van hoofdstuk 3 in Pincode
Om 15u gaan we verder via LessonUp
Slide 17 - Tekstslide
Bedrijfsfinanciën
Let op! Dit onderwerp staat ook in je rekenboekje
Slide 18 - Tekstslide
-
-
x x
Brutowinst
Omzet
Inkoopwaarde
Verkoopprijs
Afzet
Inkoopprijs
Afzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Slide 19 - Sleepvraag
Een ijswinkel verkoopt in juli 20.000 bolletjes voor €1,50 per stuk. De inkoopprijs is €0,30 en de bedrijfskosten zijn €8.000. Bereken de nettowinst.
Slide 20 - Open vraag
Zelf aan de slag in Pincode
Ga verder met de opgaven van hoofdstuk 3 in Pincode
Morgen gaan we verder in de les en ronden we dit onderwerp af.