H5 Functiewoorden

Functiewoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Functiewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden
Je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen
Je leert teksten beter te begrijpen

Slide 2 - Tekstslide


Vergelijking:
 
Loop je vanaf de ingang door een supermarkt, dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De koffie staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking: in een supermarkt heeft elke
 stelling een functie 


Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht namelijk de suiker bij de koffie.

Slide 4 - Tekstslide

In een tekst heeft elke alinea een functie. 

Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 5 - Tekstslide

Elke alinea een functie 
Je verwacht de oplossing van een probleem niet in de inleiding en de oorzaken staan niet aan het einde van de tekst.

De blikken soep staan ook niet naast de kratten bier.

Slide 6 - Tekstslide

Een tekstgedeelte/alinea heeft een bepaalde functie binnen de tekst.  Dit duid je aan met een functiewoord
aanleiding, anekdote, aandachttrekker, 
vraagstelling, constatering, probleem, definitie
voorbeeld, definitie, gevolgen, hypothese, karakterisering,
afweging, aanbeveling, belang, conclusie

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Ik beschrijf iets feitelijks over een verschijnsel of ontwikkeling. Dit noem je een...
A
uitwerking
B
constatering
C
anekdote
D
stelling

Slide 9 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 10 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 11 - Quizvraag

"Kennelijk kunnen leerlingen niet goed omgaan met lesuitval."

Deze zin is een:
A
argument
B
standpunt
C
constatering
D
vraagstelling

Slide 12 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 13 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op de eerste zin van deze alinea.
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 14 - Quizvraag

Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 15 - Quizvraag

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 16 - Quizvraag

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 17 - Quizvraag

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 18 - Quizvraag

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
weerlegging
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 19 - Quizvraag

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 20 - Quizvraag


Hij maakt een afweging.
Een afweging betekent...
A
meting
B
keuze
C
voor- en nadelen vergelijken
D
omweg

Slide 21 - Quizvraag

De aanbeveling is ..
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 22 - Quizvraag

Waar komt het eindoordeel van een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 23 - Quizvraag

Een afweging EN een conclusie vind je in een
A
argumentatiestructuur
B
verleden/heden (/toekomst)structuur
C
vraag/ antwoordstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 24 - Quizvraag

Ik weet nu wat functiewoorden zijn
Klopt!
Mwah...
Nee!

Slide 25 - Poll