Spelling H5: Verkleinwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Welkom 2A!

Vandaag: wat heb je onthouden van maandag?

Huiswerk nakijken

Theorie spelling H5 - verkleinwoorden

Opdrachten maken

Wat heb je onthouden van maandag?

• Wanneer schrijf ik een hoofdletter?
• Wanneer gebruik ik aanhalingstekens?
• Wanneer zet je een komma?
• Wat laat je met een dubbele punt zien?

Uit: groene blok (theorie) blz. 58

Wat heb je nodig? Boek + schrift + pen

Nakijken opdracht 1

Met hoofdletter

Haarlem

Koningsdag

Samantha

Stationsweg

Turks

Gebruik een andere kleur pen

zonder hoofdletter

basisschool

herdershond

korenbloem

krentenbol - maart

oosten - piloot

vrijdag - zomer

Nakijken

Hoe heb je het gemaakt?

Aan het eind van de les kun je:

• verkleinwoorden goed spellen.

Verkleinwoorden

                                                         bus - busje, huis - huisje

Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken. 

Soms moet je nog iets anders veranderen. 

• stoel - stoeltje
• boom - boompje
• ketting - kettinkje
• auto - autootje
• stem - stemmetje
• ring - ringetje

Oefenen!

We maken samen opdracht 1 (blz. 136).

Antwoorden opdr. 1

1 baardje    6 liedje

2 dagje       7 rampje

3 grapje      8 receptje

4 hutje        9 tipje

5 kindje

Aan de slag!

Maak opdracht 2 t/m 6 van Taalverzorging - Spelling: Verkleinwoorden uit het boek! Blz. 137 (in je schrift)

Klaar? Keuzes doorgeven voor leesboek, stuur je top 3 naar mij, hou het zelf ook bij. Anders: Nieuwsbegrip.

Boeken vind je via:  https://www.jeugdbibliotheek.nl/12-18-jaar/lezen-voor-de-lijst/12-15-jaar/alle-boeken.html 

Ik kan......

• verkleinwoorden goed spellen.

Huiswerk voor maandag 21-3

Taalverzorging - Spelling: Verkleinwoorden

opdr. 1 t/m 6

+

Top 3 leesboeken af. Dus nog geen boek mee. Top 3 stuur je naar mij via teams VOOR de les. 

Huiswerk voor maandag 21-3

Reparatieopdracht lezen.

Zorg dat je de tekstverbanden en signaalwoorden kent. Leer ook hoe je een feit, mening en argument moet herkennen.

Blz. 64 en 90.