smartrekenen geld

Geld rekenen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 6-8

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Geld rekenen

Slide 1 - Tekstslide

En waarom moet je dit leren?
Wanneer jij boodschappen gaat doen is het wel handig dat je weet hoeveel geld je terug hoort te  krijgen!

Vergeet niet de som eerst heel goed te lezen!
Je leert welke stappen je moet zetten.

Slide 2 - Tekstslide



Je begint rechts op de getallenlijn.
1. Trek eerst de hele euro's van het bedrag af.
2. Daarna in twee sprongen de centen: Eerst terug naar de hele euro en daarna nog de rest eraf.

Schrijf mee op je kladpapier!


320
€3,20
€3,00
€2,75
Eerst de terugtel manier:

Slide 3 - Tekstslide

Nu een som zonder verhaaltje. Je kunt er wel een bij bedenken.🙂
Begin rechts met de stappen:
Maak een getallenlijn op je kladblaadje en schrijf mee. 
1. Trek eerst de hele euro's van het bedrag af.
2. Daarna in twee sprongen de centen: Eerst terug naar de hele euro en daarna nog de rest eraf.

€27,10 - €6,00 =
1
€27,10
€21,10
€21,10 - €0,10 =
2
€21,00
€21,00 - €0,15 =
2
€20,85

Slide 4 - Tekstslide

Dit is de aanvul manier:
Je begint links met de stappen.
1. Vul eerst aan met de centen.
2. Vul daarna aan met euro's.

Maak een getallenlijn op je kladblaadje en schrijf mee. 
Hoeveel heb je totaal erbij gedaan?
€4,90
+ €0,10 =
= €5,00
+ 1,00 =
= €6,00

Slide 5 - Tekstslide

Aftrekken of aanvullen?

Kies de manier die voor jou het beste werkt!

Slide 6 - Tekstslide

Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij 
in Nederland geen 1 en 2 
centen meer, 5 cent 
hebben we nog wel. 
Daarom moeten bedragen 
worden afgerond. 
Tegenwoordig hebben wij
in Nederland geen 1 en 2
centen meer, 5 cent
hebben we nog wel.
Daarom moeten bedragen
worden afgerond.
Let op: 
Afronden doe je pas aan het
eind van een berekening 
Afronden met contant geld

Slide 7 - Tekstslide

ga staan als.......
Ik ga naar de winkel voor boodschappen. De boodschappen kosten 15 euro. Ik betaal met 30 euro. Hoeveel krijg ik terug?



staan:
15 euro
zitten:
25 euro

Slide 8 - Tekstslide

ga staan als.......
Groep 8 wil slime gaan maken. De ingrediënten kosten samen  € 6,50. De klas geeft 15 euro. Hoeveel krijgt groep 8 terug?
staan:
€ 8,50
zitten:
€ 9,50

Slide 9 - Tekstslide

JE KRIJGT EEN MAIL MET EEN AANBOD VAN JE TELEFOONPROVIDER. JE KUNT VANDAAG NOG JE CONTRACT VERLENGEN EN EEN NIEUWE TELEFOON UITZOEKEN. JIJ..
A
Klikt de mail ongelezen weg. Jouw telefoon uit 2010 doet het nog prima.
B
Je zit al op de fiets naar de winkel.
C
Je doet onderzoek op internet. Is het ergens anders niet goedkoper?
D
Je vraagt bij je ouders voor informatie wat je kunt doen.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is jouw duurste aankoop ooit geweest?

Slide 11 - Open vraag

Onze Euro munten

Slide 12 - Tekstslide

Onze Euro biljetten

Slide 13 - Tekstslide

Zelf aan de slag met geldrekenen

Slide 14 - Tekstslide

A
Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter
B
C
D

Slide 15 - Tekstslide

A
Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter
B
C
D

Slide 16 - Tekstslide

Hoe kan ik geldbedragen samen optellen?
Hoe kan ik geldbedragen optellen?
Je doet een klusje voor je familie en krijgt hier geld voor:
Papa : €2,-
Mama: €2,-
Oma: €2, 50
Tante Mies: €1, 50

Slide 17 - Tekstslide

Stap 1
Stap 1 - Tel de euro's bij elkaar op






= €7

Slide 18 - Tekstslide

Stap 2
Stap 2 - Tel alle centen bij elkaar op.



= €1,-

Slide 19 - Tekstslide

Stap 3
Stap 3- Tel de euro's en de centen bij elkaar op.

€7,-  
€1,-
€8,-

Slide 20 - Tekstslide

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?
A
2 paar schoenen. De schoenen kosten € 26,- per paar.
B
Twee truien De truien kosten €27,50 per stuk
C
Een broek van 45,- en een paar sokken van €7,50
D
Een trui van €27,50 en een broek van €20,-

Slide 21 - Quizvraag

Je moet € 4,10 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 5,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,10 bij.
A
€1,10
B
€0,90
C
€0,10
D
€1,00

Slide 22 - Quizvraag

Je moet € 5,20 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 10,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,20 bij.
Hoeveel geld krijg je terug?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Slide 23 - Open vraag

Hoeveel is dit samen?

Slide 24 - Tekstslide