H3 Herhaling 3t

In wijken met een hoge WOZ-waarde wonen vooral rijke mensen.
A
Waar
B
Niet waar
1 / 49
volgende
Slide 1: Quizvraag
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

In wijken met een hoge WOZ-waarde wonen vooral rijke mensen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een koopwoning en een huurwoning?
A
Een koopwoning is altijd groter
B
Een huurwoning is altijd kleiner
C
Bij een koopwoning ben je eigenaar v/d woning
D
Bij een huurwoning ben je eigenaar v/d woning

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de WOZ-waarde?
A
De waarde van het inkomen van de inwoners
B
De waarde van een gebouw
C
De waarde van het bezit van de inwoners
D
De waarde van de winst na een verbouwing van een gebouw

Slide 3 - Quizvraag

In welke wijk zullen meer koopwoningen staan?
A
Villawijk de Karpen
B
Arbeiderswijk Doornakkers
C
Evenveel

Slide 4 - Quizvraag

Des te meer koopwoningen in een wijk des te...
A
rijker
B
armer

Slide 5 - Quizvraag

De WOZ-waarde is hoger bij:
A
Eengezinswoningen
B
Meergezinswoningen

Slide 6 - Quizvraag

Welvaart is ...
A
Dat het economisch goed gaat met de bevolking
B
Dat mensen gelukkig en tevreden kunnen leven

Slide 7 - Quizvraag

De bebouwingsdichtheid is in deze wijk hoog
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de bebouwingsdichtheid?
A
Hoeveel mensen er op 1 vierkante km wonen
B
Het aantal stoeptegels in een wijk
C
Het aantal gezinnen dat op 1 vierkante km woont
D
Het aantal huizen per vierkante km

Slide 9 - Quizvraag

Wat is welzijn?
A
Dat geeft aan of het goed met iemand gaat.
B
Genoeg geld hebben en goed kunnen voorzien in je behoeften.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 11 - Quizvraag

De bevolkingsdichtheid en de bebouwingsdichtheid in de stad zijn.....
A
laag
B
hoog

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een bewonerskenmerk van een achterstandswijk?
A
Hoog opleidingsniveau
B
Geen werkloosheid
C
Lage inkomens

Slide 13 - Quizvraag

Het opleidingsniveau is een voorbeeld van ...
A
buurtkenmerken
B
bewonerskenmerken

Slide 14 - Quizvraag

Sociale ongelijkheid gaat over verschillen in ...
A
inkomen
B
opleidingsniveau
C
levensomstandigheden
D
werkgelegenheid

Slide 15 - Quizvraag

Hoe ontstaat structurele werkeloosheid in Nederland?
A
Door automatisering
B
Mensen willen bepaald werk niet meer uitvoeren
C
Het verdwijnen van werk naar andere landen
D
Niet iedereen hoeft meer te werken

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen verklaring voor het ontstaan van achterstandswijken?
A
de komst van buitenlandse migranten
B
geen voorzieningen voor de jeugd
C
oude, uitgeleefde huizen in de wijk
D
selectieve migratie

Slide 17 - Quizvraag

Welk antwoord past goed bij de problemen in die wijken?
A
weinig sociale cohesie en veel sociale onveiligheid
B
veel sociale cohesie en weinig sociale onveiligheid
C
weinig sociale cohesie en weinig sociale onveiligheid
D
veel sociale cohesie en veel sociale onveiligheid

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een bewonerskenmerk van een achterstandswijk?
A
Hoog opleidingsniveau
B
Geen werkloosheid
C
Lage inkomens

Slide 19 - Quizvraag

Wat is sociale cohesie?
A
concurrentie
B
discriminatie
C
samenhang
D
veiligheid

Slide 20 - Quizvraag

We spreken van sociale cohesie als...
A
Mensen zich geen eenheid voelen
B
De meeste mensen evenveel verdienen
C
Dat bepaalde beroepen aanwezig zijn die controle uitvoeren
D
Dat mensen zich samen verantwoordelijk voelen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een bestemmingsplan?


A
Plan van de gemeente over het gebruik van de ruimte.
B
Plan van de overheid over het gebruik van de ruimte.
C
Plan van de gemeente over het gebruik van de bestemming.
D
Advies van de gemeente over het gebruik van de ruimte.

Slide 22 - Quizvraag

Het minimumloon in Nederland is hoger dan in Polen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Als je het minimumloon verhoogt en rijken meer belasting laat betalen, dan kan je iets doen aan...
A
segregatie
B
sociale ongelijkheid
C
slechte infrastructuur
D
slechte arbeidsomstandigheden in de informele sector

Slide 24 - Quizvraag

VOOR WIE IS EEN BESTEMMINGSPLAN BEDOELD?
A
VOOR IEDEREEN IN DE GEMEENTE
B
VOOR DE POLITIEK
C
VOOR MENSEN DIE IN KERKRADE KOMEN WONEN
D
VOOR DE GROTE GROEP OUDEREN

Slide 25 - Quizvraag

Renoveren en saneren is hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Saneren is...
A
Het opknappen van huizen
B
Het afbreken van huizen en vervangen voor nieuwbouw
C
Het bouwen van een nieuw stadsdeel aan de rand van de stad
D
Huizen en gebouwen terugbrengen naar oorspronkelijke staat

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van sanering?
A
Sloop en nieuwbouw
B
Renovatie
C
Bouwen van een buurtcentrum

Slide 28 - Quizvraag

Renovatie is
A
Huizen opknappen waarbij de functie kan veranderen
B
Huizen slopen en opnieuw opbouwen
C
Huizen opknappen waarbij de functie niet verandert
D
Goed ouderhouden huizen behouden

Slide 29 - Quizvraag

Renovatie van woningen is .....
A
een verslechtering van de woonwijk
B
een verbetering van de woonwijk

Slide 30 - Quizvraag

Renovatie en sanering samen heet:
A
Stadsverandering
B
stedelijke vernieuwing

Slide 31 - Quizvraag

Welke vorm van stadsvernieuwing?
A
Saneren
B
Renoveren
C
Vinex-wijk
D
Nieuwbouw

Slide 32 - Quizvraag

Welke vorm stadsvernieuwing zie je op de afbeelding?
A
Saneren
B
Renoveren

Slide 33 - Quizvraag

beroepsbevolking


A
Iedereen die werk zoekt.
B
Iedereen die werk heeft.
C
Iedereen die werk heeft of werk zoekt.
D
Iedereen die werk heeft of heeft gewerkt.

Slide 34 - Quizvraag

vergrijzing


A
Stijging van het percentage mensen boven de 65 jaar.
B
Stijging van het percentage mensen boven de 60 jaar.
C
Stijging van het percentage mensen boven de 70 jaar.
D
Stijging van het percentage mensen boven de 67 jaar.

Slide 35 - Quizvraag

In deze bevolkingsgrafiek is vergrijzing te zien
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Wat is geen reden voor vergrijzing?
A
Onze zorg is steeds beter
B
Mensen denken beter om hun gezondheid
C
Onze zorg is steeds slechter
D
Er zijn steeds betere medicijnen

Slide 37 - Quizvraag

Wie van de onderstaande personen behoort tot de beroepsbevolking?
A
Kim, 15 jaar en past elke vrijdag op haar buurmeisje.
B
Henk, 68 jaar en met pensioen.
C
Eva, 36 jaar en kan niet meer werken door een ongeluk.
D
Raoul, 36 jaar en werkzoekende.

Slide 38 - Quizvraag

Bekijk het kaartje omslag van groei naar krimp.
Wat kan er met de winkelvoorzieningen gebeuren in de gebieden in Noordoost-Nederland (bij Duitse grens)?
A
De winkelvoorzieningen verbeteren; de winkeliers van de buurtwinkels hebben nu meer tijd voor elke klant.
B
De winkelvoorzieningen blijven gelijk; klanten hebben een auto en kunnen naar elke winkel toe rijden.
C
De winkelvoorzieningen breiden zich uit; er zijn veel potentiële nieuwe klanten.
D
De winkelvoorzieningen verslechteren; de winkeliers hebben te weinig klanten en sluiten hun winkel.

Slide 39 - Quizvraag

Leg duidelijk uit welk begrip in de foto bedoeld wordt, als je naar de verbetering van een woonwijk kijkt.
Onderbouw je antwoord met een duidelijk argument.

Slide 40 - Open vraag

Arme wijken
Rijke wijken
Hoogbouw
Laagbouw
Huurwoningen
Koopwoningen
Hoge WOZ-waarde
Lage WOZ-waarde

Slide 41 - Sleepvraag

Hoe noemen we een plan van de gemeente om de buurt anders in te richten?
A
streekplan
B
regioplan
C
herinrichtingsplan
D
bestemmingsplan

Slide 42 - Quizvraag

Welke ziekten behoren tot de zogenaamde 'welvaartsziektes'?
A
Longkanker en cholera
B
Cholera en honger
C
Hart- en vaatziektes
D
Vaatvernauwing en griep

Slide 43 - Quizvraag

Er worden drie uitspraken gedaan over landelijke en stedelijke gebieden in Nederland. Geef bij elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
I. In landelijke gebieden ver van de stad wonen meer mensen van buitenlandse afkomst dan in
gebieden dicht bij de stad.

II. In landelijke gebieden is het voorzieningenniveau hoger dan in stedelijke gebieden.

III. Winkelcentra aan de rand van de stad ontstaan doordat het stadscentrum met de auto moeilijk
bereikbaar is.

A
I. Onjuist, II. Onjuist, III. Onjuist
B
I. Juist, II. Onjuist, III. Juist
C
I. Onjuist, II. Onjuist, III. Juist
D
I. Onjuist, II. Juist, III. Juist

Slide 44 - Quizvraag

In een woonwijk vinden de volgende veranderingen plaats. Zet deze veranderingen in de juiste volgorde. Begin met 4.

1. sanering en kaalslag
2. verpaupering en dalende inkomens in de wijk
3. nieuwbouw met herinrichting
4. de bouw van een wijk met goedkope huizen

A
4 --> 2 --> 3 --> 1
B
4 --> 1 --> 2 --> 3
C
4 --> 3 --> 1 --> 2
D
4 --> 2 --> 1 --> 3

Slide 45 - Quizvraag

In Nederland kennen we een aantal wijken die zo erg ‘verpauperd’ zijn dat we spreken over ‘probleemwijken’. Soms zijn die wijken minder dan 50 jaar oud.
Hieronder staan kenmerken van woonwijken in Nederland.

Welk kenmerk hoort bij een 'probleemwijk'?
A
De bewoners hebben veel koopkracht
B
De bewoners hebben vaak last van welvaartsziekten
C
Veel bewoners hebben een hoog opleidingsniveau.
D
Geen van de genoemde kenmerken hoort bij een 'probleemwijk'.

Slide 46 - Quizvraag

Beoordeel de volgende stellingen.
I. De Nederlandse overheid probeert de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren door achterstandswijken (zie plaatje) op te knappen.

II. De Nederlandse overheid mag eigen milieuwetten maken. De EU heeft hierover niets te zeggen.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
Beide zijn juist.
D
Beide zijn onjuist.

Slide 47 - Quizvraag

Hieronder staan kenmerken van woningbouw. Zet voor deze kenmerken cijfers, zodat de juiste volgorde van oorzaak en gevolg ontstaat.

1. verpaupering van wijk (probleemwijk)
2. renovatie en/of sanering mogelijk.
3. opgeknapt tot prachtwijk.
4. de overheid geeft geld (subsidies)
A
1 --> 4 --> 2 --> 3
B
1 --> 3 --> 2 --> 4
C
1 --> 2 --> 4 --> 3
D
1 --> 4 --> 3 --> 2

Slide 48 - Quizvraag

Welke uitspraak is ONJUIST als je kijkt naar de afbeelding?
A
Bij een lagere bebouwingsdichtheid is de tevredenheid met de woonomgeving groter.
B
In landelijke gebieden is een hoger percentage inwoners tevreden over de woonomgeving
C
Inwoners van grote, stedelijke gemeenten in de Randstad zijn over het algemeen minder positief over hun woonomgeving dan inwoners van kleinere gemeenten.
D
Alle uitspraken zijn juist.

Slide 49 - Quizvraag