De eicellen zijn bij een meisje al vanaf de geboorte aanwezig. Ze liggen opgeslagen in de eierstok.
Tijdens de menstruatiecyclus rijpt er telkens een eicel. Dat gebeurt in een soort zakje dat met vloeistof is gevuld, de follikel.
Als de eicel rijp is, knapt de follikel en stroomt de vloeistof met de eicel naar buiten, de eileider in. Dat is de eisprong.
De lege follikel blijft achter in de eierstok en vormt het gele lichaam. Het gele lichaam produceert hormonen en verdwijnt langzaam na de eisprong, tenzij er een bevruchting plaatsvindt.
FSH- Hypofyse, door invloed van startende menstruatie.
Zorgt voor groei van follikel. Follikel blijft steeds meer Oestrogenen produceren.
Oestrogenen - Groeiende follikel, door invloed van FSH.
Zorgt voor: Groeien baarmoederslijmvlies en dat hypofyse LH gaat maken.
LH- Hypofyse,maar alleen door invloed van Oestrogenen.
De plotselinge piek van LH werkt als een speldenprik op de gespannen follikel.
Progesteron - Gele lichaam, wordt aangemaakt na eirsprong.
Zorgt voor het groeien van baarmoederslijmvlies en dat de hypofyse minder FSH en LH aanmaakt; hierdoor kunnen er geen nieuwe eicellen rijpen.
Slide 2 - Tekstslide
Menstruatiecyclus
Van menstruatie tot menstruatie
Dag 1 - Start menstruatie
+/- dag 14 - Ovulatie (eisprong), meest vruchtbare moment
Cyclus duurt ongeveer 28 dagen
Slide 3 - Tekstslide
Welke hormonen produceert een groeiende follikel
A
LH
B
FSH
C
Testosteron
D
Oestrogenen
Slide 4 - Quizvraag
Progesteron wordt gemaakt door
A
Hypofyse
B
Follikel
C
Gele lichaam
D
Baarmoederslijmvlies
Slide 5 - Quizvraag
Welke hormoon heeft een negatieve verwerking op hormonen productie in de hypofyse
A
FSH
B
LH
C
Oestrogenen
D
Progesteron
Slide 6 - Quizvraag
Kan er nog menstruatie plaats vinden?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quizvraag
Kan een menstruatie ook een week duren?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Betekent een menstruatie dat je geen seks kan hebben?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quizvraag
Menstruatie is hetzelfde als...
A
Masturbatie
B
Ovulatie
C
Ongesteldheid
D
Eisprong
Slide 10 - Quizvraag
Bij menstruatie
A
laat het baarmoederslijmvlies los
B
laat de baarmoeder los
C
komt een eicel uit de eierstok
D
komt en zaadcel bij de eierstok
Slide 11 - Quizvraag
De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat is menstruatie?
A
Dat een meisje
een vrouw wordt
B
Dat een meisje
borsten krijgt
C
Dat een meisje
zwanger wordt
D
Dat een meisje bloed verliest elke maand
Slide 13 - Quizvraag
Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Les 3
Slide 15 - Tekstslide
4.2.2. Voortplanting mens
Je benoemt hoe de bevruchting en innesteling plaatsvinden. Je benoemt wat er tijdens de zwangerschap gebeurt met moeder en kind. Je benoemt wat er gebeurt tijdens een bevalling.
4.2.4. Prenataal onderzoek
Je benoemt welke onderzoeken gedaan kunnen worden tijdens de zwangerschap.
Slide 16 - Tekstslide
Bevruchting
bevruchting
Slide 17 - Tekstslide
Innesteling:
Zwanger worden.
Bevruchting vindt plaats in deeileiders, na de ovulatie (eisprong).
Na de bevruchting:
Delen
Naar baarmoeder
Innesteling
Slide 18 - Tekstslide
Innesteling
Slide 19 - Tekstslide
1 eiïg= 1 bevruchting
2 eiïg = 2 bevruchtingen
Slide 20 - Tekstslide
Innesteling: Het proces waarbij de bevruchte eicel zich innestelt in het baarmoederslijmvlies
Het proces waarbij de bevruchte eicel zich innestelt in het baarmoederslijmvlies
Slide 21 - Tekstslide
ZWANGERSCHAP
Slide 22 - Tekstslide
Wat is bevruchting?
A
de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel
B
als het eicelletje gaat innestelen in de baarmoeder.
C
Als de eisprong plaatsvindt
D
als de vrouw ongesteld wordt.
Slide 23 - Quizvraag
Bij bevruchting ontstaat een bevruchte zaadcel.
A
Ja
B
Nee
Slide 24 - Quizvraag
Een eicel wordt bevrucht in de.....
A
eierstok
B
eileider
C
baarmoeder
D
vagina
Slide 25 - Quizvraag
Ovulatie
Bevruchting
Celdeling
Innesteling
Slide 26 - Sleepvraag
Zwangerschap: 3 Trimesters
Zuurstofrijk bloed met voedingsstoffen gaat van de placenta door de navelstreng naar het embryo. Dat gebeurt in een ader, de navelstrengader.
Zuurstofarm bloed met afvalstoffen gaat van het embryo door de navelstreng richting de placenta. Dat gebeurt in twee slagaders, de navelstrengslagaders.
Vruchtvliezen gevuld met vruchtwater, beschermt tegen uitdroging en stoting.
Slide 27 - Tekstslide
Prenataal onderzoek
Slide 28 - Tekstslide
PREnataal onderzoek
Slide 29 - Tekstslide
De bevalling
De bevalling
Slide 30 - Tekstslide
De bevalling
Indaling
paar weken voor de bevalling
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
Bevalling
De bevalling bestaat uit 3(6) verschillende fases
Tijdens de ontsluiting rekt de baarmoedermond op, wanneer de baarmoedermond tien centimeter wijd is, spreken we van volledige ontsluiting. De opening is dan groot genoeg voor de geboorte.
Wanneer er volledige ontsluiting is, worden de weeën vaak heviger. Dat kondigt de fase van de uitdrijving aan, waarin de baby wordt geboren. Vrouw gaat mee persen, dit heet persween.
De placenta komt los tijdens de nageboorte. De baby is er al uit, maar de placenta zit nog vastgehecht aan de wand van de baarmoeder. Tijdens de laatste fase van de bevalling laat de placenta los. Met een paar laatste weeën komt ook de placenta eruit, samen met de resten van de vruchtvliezen. Dat noemen we de nageboorte.
Een wee is het samentrekken van de baarmoeder. Bij de eerste bevallingsweeën komt het hoofdje nog dichter tegen de baarmoedermond te liggen.
Slide 33 - Tekstslide
In sommige gevallen is het beter voor de gezondheid van moeder en/of kind om de bevalling niet vaginaal te laten verlopen.
In dit geval kan het kind via een keizersnede geboren worden.