In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Starke Verben
Slide 1 - Tekstslide
Algemeen
Sterke ww krijgen een klinker verandering in de verleden tijd, bij het volt.dw. eindigt op -en.
Is het in het NL een sterk ww, dan is het bijna altijd in het Duits ook een sterk ww.
Slide 2 - Tekstslide
A/Ä-Wechsel
Sterke ww met een a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een Umlaut (ä). Vb:
ich schlafe
du schläfst
er/sie/es/man schläft
wir schlafen
ihr schlaft
sie/Sie schlafen
Opmerking: bij halten komt bij du geen extra "e" in de uitgang (du hältst). Bij er/sie/es is de vervoeging stam + Umlaut (er hält).
Slide 3 - Tekstslide
Vervoeg nu het ww fahren. (Het hele rijtje ich ..., du ..... etc.)
Slide 4 - Open vraag
E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
(Schrijf op in je schrift!)
1. De sterke ww geben, nehmen en treten hebben een lange klank, maar krijgen een i ipv een ie. (Let op! Bij het ww nehmen verandert de letter "h" bij du/er/sie/es naar een m, dus du nimmst; bij geben en treten --> "i", dus gibst, trittst).
2. De sterke ww gehen en (ver)stehen hebben geen e/i-Wechsel.
Slide 5 - Tekstslide
E/i-Wechsel
(Schrijf op in je schrift)
Sterke ww met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een i/ie.
- Bij een korte e wordt het i. (essen - du isst)
- Bij een lange e wordt het ie. (lesen - du liest)
ich spreche
du sprichst
er/sie/es/man spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie/Sie Sprechen
Slide 6 - Tekstslide
Opmerkingen
1. De "e" blijft een "e" bij gehen, stehen en bewegen.
2. Bij treten komt er bij du en er/sie/es geen extra "e" in de uitgang (du trittst, er tritt.
3. Bij nehmen wordt bij de personen du en er/sie/es de "h" vervangen door een "m" (du nimmst, er/sie/es nimmt).
Slide 7 - Tekstslide
Vervoeg nu het ww geben. (Het hele rijtje ich ..., du ..... etc.)
Slide 8 - Open vraag
Genug geübt?
Teste dich selbst und mache den Quiz!
Slide 9 - Tekstslide
(essen) Du ..... gerne Pommes.
A
isst
B
issst
C
esst
D
essst
Slide 10 - Quizvraag
(nehmen) Ich nehme eine Cola. Was ...... du?
A
nehmst
B
nihmst
C
niehmst
D
nimmst
Slide 11 - Quizvraag
(sehen) Sie (enk) ...... eine Katze.
A
siht
B
sieht
C
seht
D
siet
Slide 12 - Quizvraag
(fahren) Du ..... nach Spanien.
A
fahrst
B
fahrt
C
fährst
D
fährt
Slide 13 - Quizvraag
(geben) ..... er mir Geld?
A
gibt
B
gebt
C
giebt
D
gibst
Slide 14 - Quizvraag
(fangen) Die Show ...... um 20:00 Uhr an.
A
fange
B
fangt
C
fängst
D
fängt
Slide 15 - Quizvraag
(lassen) Mein Vater ..... sein Auto in der Garage.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.