36. Thema 5- week 1- les 4 -Bijwoorden

Wat is het onderstreepte woord?
De man eet graag groene spinazie.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
1 / 38
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is het onderstreepte woord?
De man eet graag groene spinazie.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij al?
Jij weet dat werkwoorden doe woorden zijn.
Ze vertellen wat iemand doet of kan doen.

voorbeelden van werkwoorden zijn:
lopen - rennen - spelen - eten - zitten - kleuren - lezen - kijken - werken - en nog veel meer....

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderstreepte woord?
De man eet graag groene spinazie.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.

De lieve moeder
De witte kat
De ronde tafel
Het kleine meisje

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderstreepte woord?
De man eet graag groene spinazie.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord
Er zijn vier soorten zelfstandige naamwoorden:
- mensen
- dieren
- dingen
- planten
Voor een zelfstandig naamwoord kan een lidwoord:
de - het - een

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het bijwoord

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Ik kan een bijwoord herkennen en benoemen in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoorden
Een bijwoord lijkt op een bijvoeglijk naamwoord, maar dan zegt het iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.

Bijvoorbeeld:
Dat shirt past goed.
Ik vind die jurk heel mooi.
Deze broek past ontzettend slecht.


Slide 9 - Tekstslide

Het bijwoord goed zegt wat over het werkwoord passen.

Het bijwoord heel zegt wat over het bijvoeglijk naamwoord mooi.

Het bijwoord ontzettend zegt wat over het bijwoord slecht.
LET OP!!!!!

HET BIJWOORD LIJKT VAAK EEN BIJVOEGELIJK MAAMWOORD, MAAR IS DAT NIET.

HET ZEGT NAMELIJK
NIETS OVER EEN ZELFSTANDIG NAAMWOORD.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijwoord?

Een bijwoord zegt iets over
een bijvoegelijk naamwoord
een ander bijwoord
en een ............. ?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij loopt hard.

Het bijwoord is hard -> het zegt iets over het werkwoord lopen.

(Hoe loopt hij?)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is een ontzettend mooi huis!

Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijv nw mooi

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hij loopt heel hard.

het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord hard.

(Hoe hard loopt  hij?)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- geeft een tijd aan
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- geeft een plaats aan
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP!!!!!

HET BIJWOORD LIJKT VAAK EEN BIJVOEGELIJK MAAMWOORD, MAAR IS DAT NIET.

HET ZEGT NAMELIJK
NIETS OVER EEN ZELFSTANDIG NAAMWOORD.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bijwoord?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het woord tussen haakjes?

Het winkelcentrum zat vol met [pauzerende] scholieren.
A
een bijvoeglijk naamwoord
B
een bijwoord

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het woord tussen haakjes?

Die man loopt [eigenaardig].
A
een bijvoeglijk naamwoord
B
een bijwoord

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het woord tussen haakjes?

Deze tijden zijn [spannend] voor onze regering.
A
een bijvoeglijk naamwoord
B
een bijwoord

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zegt het bijwoord tussen haakjes iets over?

Ik koop [bijna] nooit koekjes.
A
over een werkwoord
B
over een bijvoeglijk naamwoord
C
over een ander bijwoord

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zegt het bijwoord tussen haakjes iets over?

[Morgen] vlieg ik naar Portugal.
A
over een werkwoord
B
over een bijvoeglijk naamwoord
C
over een ander bijwoord

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zegt het bijwoord tussen haakjes iets over?

Dat vind ik een [bijzonder] mooie film.
A
over een werkwoord
B
over een bijvoeglijk naamwoord
C
over een ander bijwoord

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vroeger bestond een jaar uit tien maanden.
Vroeger =

A
voorzetsel
B
bijwoord

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je raadt nooit wat ik nu denk!
'Nooit' is een...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord
De zon schijnt fel.
Bijvoeglijk naamwoord
Dat is een heel groene boom.
Ander bijwoord
In het kanaal zit heel erg koud water.
Tijd
's Middags ging Julia winkelen.
Plaats
Daar kun je heerlijk shoppen!

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom heet het "bij"-woord?
Noem 3 voorbeelden waar een bijwoord iets over zegt.

Wat heb jij vandaag geleerd?

Wat vind jij nog moeilijk?



Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TAAL
blok 5 - week 1 - les 4
Begin met opgave 3
Daaarna opgave 2

Klaar: plussen

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies