chapter 1.2
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Sleep de juiste persoonvorm naar AM, ARE of IS.
is
are
they
he
you
I
she
it
we
you
Slide 9 - Sleepvraag
walk
walks
I
you
he
she
it
we
you
they
Slide 10 - Sleepvraag
maak van deze zin een vraag(gebruik do/does)
he walks here every day.
he walks here every day.
Slide 11 - Open vraag
maak van deze zin een vraag.
they swim every monday.
they swim every monday.
Slide 12 - Open vraag
maak van deze zin een vraag:
she plays soccer
she plays soccer
Slide 13 - Open vraag
maak van deze zin een ontkenning(gebruik don't of doesn't :
I come here a lot
I come here a lot
Slide 14 - Open vraag
maak van deze zin een ontkenning:
it works fine
it works fine
Slide 15 - Open vraag
I
You
He / she / it
We
You
They
have got
have got
has got
have got
have got
have got
Slide 16 - Sleepvraag
Negations with 'have got':
Susan-got- bike
(maak een ontkennende zin!)
Susan-got- bike
(maak een ontkennende zin!)
Slide 17 - Open vraag
Make a negation.
They have got green eyes.
They have got green eyes.
Slide 18 - Open vraag
John has got a bicycle - make a question with 'have got'
Slide 19 - Open vraag
Make a question:
You have got curly hair.
You have got curly hair.
Slide 20 - Open vraag
big city
injection
horror film
unique photo
hour
Which one is correct?
A
A
A
An
An
Slide 21 - Sleepvraag
arrive
A
weggaan
B
vliegen
C
aankomen
D
arrangement
Slide 22 - Quizvraag
slide
A
glijden
B
aanpakken
C
slap
D
vroeg
Slide 23 - Quizvraag
a few
A
veel
B
groot
C
klein
D
een paar
Slide 24 - Quizvraag
for example
A
zoals
B
bijvoorbeeld
C
proberen
D
uitverkoop
