Herhaling Werkwoordspelling Hfs 1 tot Hfs 6

Herhaling Werkwoordspelling Hfs. 1 tot Hfs. 6






We gaan gezamenlijk twaalf sheets bekijken en bespreken. Dit is een terugblik van de afgelopen lessen. Na het bespreken mag je met de toets Nederlands Wekwoordspelling 1 aan de slag.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Werkwoordspelling Hfs. 1 tot Hfs. 6






We gaan gezamenlijk twaalf sheets bekijken en bespreken. Dit is een terugblik van de afgelopen lessen. Na het bespreken mag je met de toets Nederlands Wekwoordspelling 1 aan de slag.

Slide 1 - Tekstslide

Na de toets...
Leg je je pen weg en krijg je van mij een gekleurde pen uitgedeeld.

Je gaat dan je eigen toets nakijken. Zet krullen bij de goed beantwoorde vragen. We bespreken alle vragen klassikaal. 

Tel de goede antwoorden op en zet het aantal op je toets papier. 

Wanneer de toets nagekeken en door mij is opgehaald, tijd voor jezelf. 
IN STILTE.


Slide 2 - Tekstslide

Hfs. 1 Hele werkwoord.

Noem een aantal (hele) werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Hfs. 2 Tegenwoordige tijd.

Gebeurt nu of in de toekomst.
- nu  
- tegenwoordig
- vandaag
- heden
- morgen

Slide 4 - Tekstslide

Hfs 3. Verleden tijd.

Is in het verleden gebeurd. 
- net
- gister
- vorige week
- onlangs
- laatst

Slide 5 - Tekstslide

Hfs. 4 Tegenwoordige tijd en verleden tijd door elkaar.


Wie kan een voorbeeld geven van een zin in tegenwoordige tijd?

Wie kan er een voorbeeld geven van een zin in verleden tijd?

Slide 6 - Tekstslide

Hfs 5. Stam
Hele werkwoord - en

maken = ik maak
ruiken = ik ruik
durven = ik durf
worden = ik word

Slide 7 - Tekstslide

Hfs 6. Stam + t
Hij, Zij, U,  krijgen allemaal 
Stam + t

Hele werkwoord = lopen 
Stam = (ik) loop
Hij, zij en u loopt


Slide 8 - Tekstslide

Stam + t
Hele werkwoord = melden
Stam = meld
Hij, zij en u meldt

Hele werkwoord = bidden
Stam = bid
Hij, zij en u bidt


Slide 9 - Tekstslide

Ik nooit T en jij er achter ook niet.
Ik ruik.
Ruik jij?
Jij ruikt.
Hij ruikt.
Zij ruikt.
U ruikt.
Wij ruiken.



Slide 10 - Tekstslide

Toets
Nederlands Werkwoordspelling 1

Slide 11 - Tekstslide

Na de toets...
Leg je je pen weg en krijg je van mij een gekleurde pen uitgedeeld.

Je gaat dan je eigen toets nakijken. Zet krullen bij de goed beantwoorde vragen. We bespreken alle vragen klassikaal. 

Tel de goede antwoorden op en zet het aantal op je toets papier. 

Wanneer de toets nagekeken en door mij is opgehaald, tijd voor jezelf. 
IN STILTE...


Slide 12 - Tekstslide