Ik was bang dat de deur op slot zou zitten, maar dat bleek niet het geval.
Slide 6 - Tekstslide
Dubbele punt (:)
Een dubbele punt (:) gebruik je voor een opsomming:
Vandaag hebben we op school: Nederlands, wiskunde en sport.
Een citaat met aanhalingstekens:
Danya zegt: "nu gaan we naar huis."
Slide 7 - Tekstslide
Aanhalingstekens (" ")
Aanhalingstekens gebruik je om te citeren.
Citeren = schrijven wat iemand zegt.
Danya zegt: "nu gaan we naar huis."
Slide 8 - Tekstslide
Puntkomma (;)
Je zet een puntkomma tussen twee zinnen die heel nauw met elkaar samenhangen, je legt iets uit. Een puntkomma is een leesteken dat qua betekenis tussen een punt en een komma in ligt.
Jaap was wel op tijd, maar Frank niet; zijn fiets was kapot.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht leestekens
Slide 10 - Tekstslide
Een zin begint altijd met een hoofdletter.
A
Klopt
B
Klopt niet
Slide 11 - Quizvraag
Een zin eindigt altijd met een punt.
A
Klopt
B
Klopt niet
Slide 12 - Quizvraag
Als je een aantal dingen opsomt, zet je daar één of meer komma's tussen.
A
Klopt
B
Klopt niet
Slide 13 - Quizvraag
Welk leesteken komt op de plaats van het *? Heb je zin om mee te gaan *
A
!
B
.
C
?
D
!!!
Slide 14 - Quizvraag
Welk leesteken komt op de plaats van het *? Als je geen zin hebt om mee te gaan * moet je dat gewoon zeggen.
A
.
B
,
C
:
D
?
Slide 15 - Quizvraag
Welk leesteken komt op de plaats van het *? Pas op *