De trappen van vergelijking in de Duitse taal

De trappen van vergelijking in de Duitse taal
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De trappen van vergelijking in de Duitse taal

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je uitleggen hoe de trappen van vergelijking in de Duitse taal gemaakt worden en kun je deze toepassen in ten minste 6 verschillende zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet jij al over de trappen van vergelijking in de Duitse taal?

Slide 3 - Woordweb

Wat zijn de trappen van vergelijking?
De trappen van vergelijking worden gebruikt om de mate van een eigenschap te vergelijken. In het Duits zijn er drie trappen van vergelijking: de Positiv, de Komparativ en de Superlativ.

Slide 4 - Tekstslide

De Positiv
De Positiv is de basisvorm van een bijvoeglijk naamwoord en wordt gebruikt om een eigenschap te beschrijven zonder te vergelijken. Bijvoorbeeld: schön (mooi).

Slide 5 - Tekstslide

De Komparativ
De Komparativ wordt gebruikt om de mate van een eigenschap te vergelijken tussen twee dingen. Het wordt gevormd door '-er' achter het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen. Bijvoorbeeld: schöner (mooier).

Slide 6 - Tekstslide

De Superlativ
De Superlativ wordt gebruikt om de mate van een eigenschap te vergelijken tussen drie of meer dingen. Het wordt gevormd door '-sten' achter het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen. Bijvoorbeeld: am schönsten (het mooist).

Slide 7 - Tekstslide

Uitzonderingen
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een onregelmatige vorm in de Komparativ en/of Superlativ. Bijvoorbeeld: gut (goed) - besser (beter) - am besten (het best).

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
Maak zes zinnen waarin je de trappen van vergelijking gebruikt in het Duits.

Slide 9 - Tekstslide

Samenvatting
Je hebt geleerd hoe de trappen van vergelijking in de Duitse taal gemaakt worden en je kunt deze toepassen in ten minste 6 verschillende zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open vraag