Hoe gebruik je een woordenboek?

Hoe gebruik je een woordenboek?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoe gebruik je een woordenboek?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je een woordenboek gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les. Leg uit waarom het belangrijk is om een ​​woordenboek te kunnen gebruiken.
Wat weet je al over het gebruik van een woordenboek?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een woordenboek?
Een woordenboek is een boek met alle woorden van een taal met hun betekenissen, uitspraak en informatie over het woord.

Slide 4 - Tekstslide

Definieer wat een woordenboek is en leg uit wat het bevat. Vraag of studenten vragen hebben.
Hoe gebruik je een woordenboek?
Zoek het woord dat je wilt opzoeken, kijk naar de betekenis, uitspraak en andere informatie.
- de/het woord?
-meervoud?
-soort woord (werkwoord, bijvoeglijk naamwoord)
-

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit hoe studenten een woord moeten opzoeken en wat ze moeten zoeken als ze een woord vinden. Geef voorbeelden.
De alfabetische volgorde
Woorden in een woordenboek zijn in alfabetische volgorde, van A tot Z. Op de bladzijde in het woordenboek kun je zien waar elke letter begint.

-aap (voorin het woordenboek)
-man (midden van het woordenboek
-zebra (achterin het woordenboek)

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat alfabetische volgorde is en hoe studenten het kunnen gebruiken om woorden op te zoeken.
Gebruik van gidswoorden
Gidswoorden helpen bij het vinden van het juiste woord in een woordenboek.

Gidswoorden staan helemaal boven aan de bladzijde.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wat gidswoorden zijn en hoe studenten ze kunnen gebruiken bij het zoeken naar woorden in een woordenboek.
Dit moet je weten!
1. in het woordenboek staat alleen het hele werkwoord 
>Hij schrijft een boek> kijk bij SCHRIJVEN
>Ik kijk naar het plaatje. > kijk bij KIJKEN
2. In het woordenboek staat altijd de kortste vorm
boten > kijk bij BOOT
groene > kijk bij GROEN
tasje> kijk bij TAS
druiven > kijk bij druif

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit moet je ook weten!
Veel woorden hebben meer betekenissen. Welke betekenis heb je nodig? Kijk naar de hele zin. Denk goed na. Kies de betekenis die in de zin past. In het woordenboek staan alle betekenissen. Er is vaak een voorbeeldzin.

Ik draag een pak.
Ik koop een pak sap.
Ik pak een pen uit mijn tas.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 1
Je gaat werken in een groepje. Zoek de betekenis van de onderstreepte woorden.
1. Draag je vaak sieraden?
2. De docent schrijft op het bord.
3. Hij neemt de pillen in.
4. Jan haalt geld bij de bank.
5. Ik reis graag met de trein.
6. Mijn moeder pint de boodschappen.
7. De toets van de kassa werkt niet.
8. Dat is een mysterieuze man.
9. Hoeveel vorkjes heb je gepakt?


Slide 10 - Tekstslide

Verdeel de klas in tweetallen en geef hen een lijst met woorden om op te zoeken in het woordenboek. Loop rond en ondersteun waar nodig.
oefening 2
1. Hij heeft het nu al besloten.
2. Mijn broer stal een fiets.
3. Je schrijft je in voor de cursus.
4. Ik stuur het pakje naar je op.
5. De verpleegkundigen staken.
6. We hebben genoten van het concert.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
Een woordenboek is een boek met alle woorden van een taal met hun betekenissen, uitspraak en andere informatie. Het is heel belangrijk dat je weet hoe je een woordenboek moet gebruiken.

Slide 12 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en beantwoord eventuele vragen die de studenten hebben.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.