hoofdstuk 2

Start les 1 week 19
SO hoofdstuk 5
De werkplanner 
Het verloop van het project 

1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Start les 1 week 19
SO hoofdstuk 5
De werkplanner 
Het verloop van het project 

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet ik doen?
Beoordeling op blz. 41 van je werkboek.
Werk tijdens Dalton aan je verslag.
Spreek met elkaar af! 

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 2
Start met hoofdstuk 2 Op zoek naar werk.
Van dit hoofdstuk zullen we paragraaf 1,2 en 4 maken. Aan het eind van hoofdstuk 2 krijgen jullie nog een aantal verdiepingsopdrachten. 

Slide 3 - Tekstslide

gevolgen
Persoonlijk: ik hoor er niet bij!
Maatschappelijk: veel werkloosheid kan leiden tot onrust
Economische gevolgen:
  • je kan minder geld besteden
  • overheid heeft minder inkomsten
  • lonen stijgen niet of heel langzaam

Slide 4 - Tekstslide

WW-uitkering
Als je wordt ontslagen kun je recht hebben op een uitkering.
We kijken naar bron 2 op blz. 37
Voorwaarden voor een WW-uitkering

Slide 5 - Tekstslide

vraag 1 Welke problemen kan werkloosheid veroorzaken?

Slide 6 - Woordweb

1b welk antwoord is juist?
Stijgende werkloosheid kan leiden tot dalende lonen omdat
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

1c Welk antwoord is juist? Stijgende werkloosheid kan leiden tot een oplopend overheidstekort omdat:
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

opgave 2.1
a Werkloosheid leidt tot daling van het (gezins)inkomen. Onderlinge verhoudingen in het gezin kunnen verstoord raken.

b 2, Stijgende werkloosheid kan leiden tot loonmatiging omdat het aanbod van arbeidskrachten dan groter is dan de vraag van werkgevers. 

c 1, Stijgende werkloosheid kan leiden tot oplopende overheidstekorten omdat de overheidsuitgaven stijgen (bijvoorbeeld sociale uitgaven) en de –inkomsten (bijvoorbeeld minder belastingen) dalen. 


Slide 9 - Tekstslide

vervolg 2.1
d Werkloosheid Nederland → minder inkomen → minder te besteden → minder producten verkocht bij HEMA en V&D → minder werk → meer werkloosheid

e Werklozen geven anderen de schuld van hun werkloosheid, zoals de overheid. Ze gaan demonstreren om te zorgen dat de overheid maatregelen neemt om hen weer aan het werk te krijgen. Ook protestacties, werkonderbrekingen en stakingen kunnen het gevolg zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Dit is Arie. Arie lacht nu nog maar morgen zal hij worden ontslagen. Hij werkt al 15 jaar voor dezelfde baas. Arie heeft recht op een WW-uitkering (zie blz. 37). Hij krijgt de eerste 2 maanden 75% van het laatstverdiende brutoloon. Vanaf maand 3 nog maar 70%.
Dit is arie en die lacht straks niet meer!
voorbeeld!

Slide 11 - Tekstslide

opgave 2.2
2a 6 maanden, voor het arbeidsverleden tellen in dit geval zowel 2007 als 2012 mee. Het arbeidsverleden is dan 6 jaar, dat geeft een uitkering van 6 maanden. 

b 75% x € 1.800 per maand = € 1.350 per maand

c Uitkering 2de maand 75% x € 1.800 per maand = € 1.350 per maand
Uitkering 3de maand 70% x € 1.800 per maand =      € 1.260 per maand –
                                                                      Daling uitkering = € 90 per maand
Dit is een daling van € 90 /€ 1.350 x 100% = 6⅔%
NB: 75% – 70% = 5% is dus fout

Slide 12 - Tekstslide

Niemand wil Arie aannemen. Zelfs bij het uitzendbureau krijgt hij geen baan.
Hij heeft zich ingeschreven bij het UWV-WErkbedrijf en heeft 3 jaar en 2 maanden een WW uitkering gekregen van het UWV. Waar moet Arie nu van leven?
Arie blijft 3 jaar en 2 maanden werkloos!
Best zielig!

Slide 13 - Tekstslide

opgave 2.3
3
a De Wet Werk en Bijstand. 

b Sascha is alleenstaande. Zij/ krijgt aan bijstand 50% x minimumloon.
Het minimumloon bedraagt € 1.446,60.
Haar bijstand bedraagt dus: 50% x € 1.446,60 = € 723,30.

c Haar uitkering wordt stopgezet.


Slide 14 - Tekstslide

Arie krijgt bijstand

Slide 15 - Tekstslide

Dit is de buurman van Arie.
De buurman van Arie werkt zwart in een timmerbedrijf!
Als je zwart werkt draag je geen belasting en premies af over je inkomen. Als de buurman van Arie geen werk meer heeft, heeft hij ook geen recht op een WW uitkering. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

taak 2.1 t/m 2.6 afmaken
huiswerk opdracht 2.7 maken

Slide 18 - Tekstslide

H2.2 Werk en werkloosheid


Slide 19 - Tekstslide

opgave 2.6
a € 2.300 - € 1.515 /€ 2.300 x 100% = 34,13%

b € 2.000 - € 1.515 /€ 1.515 x 100% = 32,01%


Slide 20 - Tekstslide

vervolg opgave 2.6
1 Juist. Het brutoloon van Liesbeth bedraagt € 2.300, de kosten voor de werkgever
van Rene bedragen € 2.000.

2 Onjuist. Rene betaalt over zijn (zwarte) inkomen van € 2.000 geen belastingen/premies. Dit is dus zijn besteedbare inkomen en dat is meer dan het netto inkomen van € 1.515 van Liesbeth.

3 Juist. Omdat Rene belasting- en premiebetaling ontduikt.

4 Juist. Liesbeth heeft wel premie en Rene heeft geen premie betaalt. Liesbeth heeft daarom wel en Rene geen recht op een ww-uitkering.
d Eigen mening 


Slide 21 - Tekstslide

Les 2 week 20
Lesdoelen paragraaf 2.2. en uitleg
bespreken opdracht 2.7
maken 2.8 als huiswerk en voorbereiden Pitch.

Slide 22 - Tekstslide

Lesdoelen Paragraaf 2.2: 

Aan het einde van de les ....
  • Weten jullie wat de begrippen beroepsbevolking, werkgelegenheid en werkloosheid betekenen;
  • Kunnen jullie de participatiegraad uitrekenen en toelichten;
  • Kunnen jullie het werkloosheidspercentage uitrekenen en toelichten.

Slide 23 - Tekstslide

aanbod van arbeid

Slide 24 - Tekstslide

opgave 2.7 a.

Slide 25 - Tekstslide

vervolg vraag 7
7b. Ze zijn allemaal onjuist. 

Slide 26 - Tekstslide

Werkgelegenheid
  • Dat deel van de beroepsbevolking dat daadwerkelijk werkt

  • Het wordt gemeten in arbeidsjaren (arbeidsvolume) of in aantallen personen

--> arbeidsjaar: fulltime baan op jaarbasis 



Slide 27 - Tekstslide

Participatiegraad
                                                   beroepsbevolking
 participatiegraad:   _______________________________ x 100%
                                          beroepsgeschikte bevolking

hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking een baan heeft of werk zoekt

Slide 28 - Tekstslide

i/a
inactieve/actieve

Slide 29 - Tekstslide

Hoe meten we werkloosheid ?

Slide 30 - Tekstslide

Werkloosheidspercentage

    officiële werkloze beroepsbevolking
________________________________________  x 100%
             officiële beroepsbevolking

--->Hoeveel % van de officiële beroepsbevolking is werkloos

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Maken opdracht 2.8 
taken voor volgende week 
2.9 t/m 2.12

Slide 32 - Tekstslide

verder met hoofdstuk 2
even terugkijken.....................
huiswerk nakijken opgave 2.8
verder met maken van taken en voorbereiden van de Pitch.
Mensen die niet aanwezig kunnen zijn zetten hun gedeelte van de Pitch op film. Deze passen de andere mensen van het groepjes in de presentatie.

Slide 33 - Tekstslide

Wie hoort er NIET bij de beroepsbevolking.
A
Annie (44) die geen werk heeft maar volop solliciteert
B
Piet (73 jaar) die nog 1 dag werkt als tuinman
C
Simon (17 jaar) werkt bij de Mac.Donalds
D
Joep (26) studeert naast zijn baan als kok

Slide 34 - Quizvraag

In Nederland zijn 400.000 werklozen. Dat is 6 % van de beroepsbevolking. Hoe groot is de totale beroepsbevolking
A
400.000 : 100 x 6 = 24.000
B
400.000 : 6 x 100 = 6.666.667

Slide 35 - Quizvraag

De beroepsbevolking is
A
de vraag naar arbeid
B
het aanbod van arbeid
C
de mensen die werkzaam zijn
D
de werkenden + vacatures

Slide 36 - Quizvraag

De werkgelegenheid is de ......
A
Vraag naar arbeid
B
Aanbod van arbeid

Slide 37 - Quizvraag

Wie horen er bij de werkgelegenheid?
A
Vacatures + werkenden
B
werklozen + werkenden
C
Vacatures + werklozen

Slide 38 - Quizvraag

1 arbeidsjaar is gelijk aan
A
2 deeltijdbanen
B
een fulltime baan
C
48 weken van 40 uur
D
een baan in een fabriek

Slide 39 - Quizvraag

Hoe hoog is het werkloosheidspercentage in dit land?
A
4,9 %
B
4,7 %
C
3,5%
D
3,4%

Slide 40 - Quizvraag

Het werkloosheidspercentage is het hoogst in
A
Groningen
B
Noord-Brabant
C
Utrecht
D
Zeeland

Slide 41 - Quizvraag

De participatiegraad bereken je door..
A
beroepsbevolking/ alle nederlanders x 100%
B
beroepsgeschikt/ beroepsbevolking x 100%
C
beroepsbevolking/ beroepsgeschikt x 100%
D
werkenden/ beroepsbevolking x 100%

Slide 42 - Quizvraag

opgave 2.8
8
a 1 Juist, het aantal zelfstandigen is 12%.
2 Onjuist, het gaat om 88% in arbeidsjaren.
3 Juist, 10% heeft een flexibele baan.
b 1 10% x 8.690.000 = 869.000 personen
2 12% x 6.710.000 = 805.200 arbeidsjaren


Slide 43 - Tekstslide

aan de slag
taken maken 2.9 t/m 2.12 
voorbereiden Pitch

Slide 44 - Tekstslide

week 22 les 1 
werken aan Pitch

Slide 45 - Tekstslide

8a1 juist
2 onjuist
3 juist
b1 10% x 8.690.000=869.000 personen
b2 12% x 6.710.000=805.200 arbeidsjaren

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

12.c De werkloosheid zou dan lager zijn omdat bij de nationale definitie gekeken wordt naar de werkgelegenheid en beroepsbevoling van personen tussen de 15 en 75 jaar.
12.d De verborgen werkloosheid neemt dan toe omdat de groep boven de 57,5 jaar niet meer meetellen als werklozen.

Slide 48 - Tekstslide

 
paragraaf 2.4 Bruto en nettoloon

Brutoloon
- Loonheffing (= loonbelasting + premies volksverzekeringen)
- Premies werknemersverzekeringen
----------------------------------------------------------------------------------
Nettoloon



De loonheffing is een 
voorheffing van de belastingsdienst! 

Slide 49 - Tekstslide

Arbeidsovereenkomst mag ook niet in strijd zijn met de wet.

Slide 50 - Tekstslide

Voorbeeld loonstrook

Slide 51 - Tekstslide

Zet de onderdelen van de loonbereking in de juiste volgorde. 
Loonkosten
Premies werkgever
Brutoloon 
Loonbelasting en premies werknemer
Nettoloon

Slide 52 - Sleepvraag

Brutoloon


Premies volksverzekeringen (gebruikt voor betalen van uitkeringen
Loonbelasting
Nettoloon (krijg je op je rekening gestort

Slide 53 - Tekstslide

huiswerk
maken 2.16 t/m 2.19

Slide 54 - Tekstslide