Les 1 Kostprijs: kostensoorten, directe en indirecte kosten

Doorstroom naar niveau 3

Bedrijfseconomie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Doorstroom naar niveau 3

Bedrijfseconomie

Slide 1 - Tekstslide

3 onderdelen
Kostprijs
Budgetten
Begroten

Slide 2 - Tekstslide

Lesstof

Arrangement Kostprijs 
Taakmodule Kleine budgetten 
Taakmodule Begroten 

Stichting Praktijkleren

Slide 3 - Tekstslide

Afsluiting

Toets kostprijs
Toets Budgetten en Begroten

Gemiddelde moet een voldoende zijn!

Slide 4 - Tekstslide

Kostprijs

Slide 5 - Tekstslide

Leervragen

1. Wat is kostprijs?  
2. Welke kostensoorten zijn er?
3. Wat zijn productiemiddelen?
4. Wat is het verschil tussen omzet en winst?
5. Wat zijn directe en indirecte kosten?
6. Hoe bereken je de winst?

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je van kostprijs?

Slide 7 - Open vraag

Kostprijs
De optelsom van de kosten van 1 product.

Dus: Wat kost het om 1 product te maken?

Geldswaarde van voor de verkopen of produceren van producten/diensten verbruikte en gebruikte
productiemiddelen


Slide 8 - Tekstslide

Productiemiddelen

Natuur: grond en grondstoffen
Arbeid: werk van directie en medewerkers
Kapitaal: hulpmiddelen die door mensen gemaakt zijn, zoals bedrijfsauto, machine, gebouw, computer

Slide 9 - Tekstslide

Kosten

De productiemiddelen kosten geld. 
Arbeid: loon
Kapitaal: rente
Grond: pacht of rente

Slide 10 - Tekstslide

Kosten terugverdienen
Kosten moet terugverdiend worden anders maak je geen winst.

Verkoopprijs van een product moet hoger zijn dan de inkoopprijs.
In het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs liggen de kosten en de winst.

Slide 11 - Tekstslide

Winst

Opbrengst van de verkopen - inkoopwaarde van de verkopen
= brutowinst

Brutowinst- kosten = Nettowinst

Slide 12 - Tekstslide

Kostensoorten

Slide 13 - Tekstslide

Kostensoorten
- de kosten van grond
- de kosten van het gebouw (rente, onderhoud, huur)
- de kosten van grondstoffen en hulpstoffen 
(magazijnkosten, rente, risicokosten (= diefstal, bederf))
- de kosten van arbeid (loon, sociale premies, scholing, reisvergoedingen, personeelsuitjes)


Slide 14 - Tekstslide

Vervolg kostensoorten
 - de kosten van machines ( afschrijvingskosten, onderhoudskosten, rentekosten)
- de kosten van belastingen (met uitzondering van BTW en belasting op winst)
- de kosten van diensten van derden (ingehuurde bedrijven)
- de kosten van geleend vermogen (=rentekosten)
- energiekosten


Slide 15 - Tekstslide

Directe en indirecte kosten

Slide 16 - Tekstslide

Directe kosten



Kosten die direct toe te wijzen zijn aan 1 productie of  1 dienst.
bv. grondstof
uren van personeelsleden die het product maken

Een bedrijf dat slechts 1 product maakt of 1 dienst verleent heeft alleen directe kosten.

Slide 17 - Tekstslide

Indirecte kosten

Kosten die niet toe te rekenen zijn aan 1 product of dienst.
Het zijn meer algemene kosten, die voor het hele bedrijf of meerdere producten of diensten gelden.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeelden indirecte kosten
-  energiekosten
- telefoonkosten
- huur
- loon van administratief personeel
- machinekosten
- autokosten

Slide 19 - Tekstslide

Opdrachten

Maak opdracht 1.2 en 1.3
Arrangement kostprijs

www.stichtingpraktijkleren.nl/omix-21/arrangementen

Tip: zet deze pagina bij je favorieten

Slide 20 - Tekstslide