Modals 15.12

Shirak
Bink
Mirthe
Chenoa
Noortje
Lauren
Thijmen 
Siar
Jayden
Kalle
Mats
Mart
Berkay
Mohammed 
Meryam
Asude
Patricia 
Charlotte
Rianne
Emily
Yas-lynn
Hoda
Aya
Talin
Britt
Markus
Seating chart  2B
Teacher 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Shirak
Bink
Mirthe
Chenoa
Noortje
Lauren
Thijmen 
Siar
Jayden
Kalle
Mats
Mart
Berkay
Mohammed 
Meryam
Asude
Patricia 
Charlotte
Rianne
Emily
Yas-lynn
Hoda
Aya
Talin
Britt
Markus
Seating chart  2B
Teacher 

Slide 1 - Tekstslide

Today
 Modals 

Slide 2 - Tekstslide

Are you able to understand?

Slide 3 - Tekstslide

Plan
  • Warmer
  • Modals
  • Listening

Slide 4 - Tekstslide

Today's goals
  • You understand how to use modals.
  • You practise listening skills 

Slide 5 - Tekstslide

Warmer
We're going to watch a youtube clip.
Write down all examples of modal verbs 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Link

Modals verbs
  • Lees p. 117 GRAMMAR 4 MODALS
  • Wat zijn modal verbs?



  • AANTEKENINGEN MAKEN? GEBRUIK p.120 van je boek

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Modal verbs 
Om aan te geven dat je iets kan, moet, mag, zou moeten, niet mag, niet kan etc. etc. gebruik je modale hulpwerkwoorden oftewel modal verbs. 

Een modal verb in zijn eentje komt niet voor: er volgt altijd een ander werkwoord op. Je mag IETS niet, je moet IETS. Dat IETS geef je aan door een ander werkwoord. 

Slide 11 - Tekstslide

Bekijk de volgende zinnen goed. 
I can swim; I learnt is when I was five years old. 
My brother and sister can play football really well 
Can you help me with this? 
I can speak four languages 
On Saturdays, I can stay up late. My parents don't mind. 
You can't park here, look at the sign, it's forbidden. 
You can't talk when the teacher is explaining things 

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekenen can en can't?
A
Can = kunnen en mogen, can't is niet kunnen en niet mogen
B
Can = kunnen, can't is niet kunnen
C
Can = mogen, can't = niet mogen
D
Can = moeten, can't = niet moeten.

Slide 13 - Quizvraag

Lees nu deze zinnen 
You must do your homework, it is a school rule. 
We must work hard in school in order to do well. 
He must remember to buy a birthday present for his mother. 
You mustn't spend so much time on your Playstation. 
I mustn't argue with my parents all the time 

Slide 14 - Tekstslide

Wat betekenen must en mustn't?
A
Must betekent mogen, mustn't betekent niet mogen
B
Must betekent moeten, mustn't betekent niet hoeven
C
Must betekent moeten, mustn't betekent niet mogen
D
Must betekent moeten, mustn't betekent mochten

Slide 15 - Quizvraag

Kijk tenslotte naar deze zinnen 
You look tired, you should go to bed earlier.
You should take your school work more seriously
He should be nicer to his parents 
You shouldn't smoke, it's bad for you 
You shouldn't argue with your sister all the time.
I really shouldn't be on my Playstation during class. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekenen should en shouldn't?
A
Should betekent moeten, shouldn't betekent niet moeten
B
Should betekent zou (eigenlijk) moeten, shouldn't betekent zou (eigenlijk) niet moeten
C
Should betekent zou niet moeten, shouldn't betekent zou moeten
D
Should betekent moeten, shouldn't betekent niet mogen.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Vorm 
Bijna alle modal verbs, behalve "have to" en "be able to" die je ook moet kennen, hebben maar EEN vorm, voor alle personen. Ze worden altijd gevolgd door een ander werkwoord in de infinitief (hele werkwoord) 

Slide 19 - Tekstslide

Modal verbs
Can & to be able to 
Gebruikt voor possibility, ability, request & permission
We can order pizza if you want.
I can speak 3 languages. Are you able to listen?
Can I go to the bathroom? 


To be able to gebruik je in de betekenis 'in staat zijn iets te doen

Slide 20 - Tekstslide

Modal verbs
Could
Gebruikt voor possibility & polite request
We could do that tomorrow.
Could you pass me my phone, please?

Slide 21 - Tekstslide

Modal verbs
Must, have to and should
Gebruikt wanneer je iets MOET doen en voor adviezen
You must listen to me.
You always have to do your homework.
You should watch Squid Game.

Slide 22 - Tekstslide

(-)
My brother ... come tonight.

A
can
B
doesn't can
C
can't
D
comen't

Slide 23 - Quizvraag

Sorry, I ..... come to your party tonight. I ..... visit you tomorrow!
A
can/can't
B
can't/ couldn't
C
could/can
D
can't/can

Slide 24 - Quizvraag

Fill in must or mustn't:
They ... play with fire. It's dangerous!
A
must
B
mustn't

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen de modal should & must?
A
must is krachtiger
B
should is krachtiger

Slide 26 - Quizvraag

Now do 
Ex. 51, 52 & 53
Done?
Slim stampen grammar 4 a,b

Slide 27 - Tekstslide

ex 51 (p.116)
  • a. must, should not, can
  • b. infinitive/ whole verb (stam van ww)
  1. Can/Could
  2. Aren't you able
  3. shouldn't
  4. must
  5. should
  6. could/can
  7. should


Slide 28 - Tekstslide

ex. 52
  1. can
  2. can't
  3. can
  4. have to 
  5. Should
  6. could
  7. have to
  8. must

Slide 29 - Tekstslide

ex. 53a
Example keys: I have to / must buy vegetables.
I have to / must make a dentist appointment.
I have to / must do the dishes.
I have to post the packages at the post office.
I should change the sheets.
I should call grandma.
I should read a book.
Could you feed the hamster?
Could you deliver the letter next door?
Could you take the bike to the shop?

Slide 30 - Tekstslide

ex. 53b
  • 2. Example key: You can use a cream for this.
  • 3. Example key: Are you able to stand up?
  • 4. Example key: You have to eat something.
  • 5. Example key: You could take an aspirin.
  • 6. Example key: You should tilt your head a bit.
  • 7. Example key: You should get an ice pack.

Slide 31 - Tekstslide

Listening 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Do ex 36 

Slide 34 - Tekstslide

Check 
your answers 

Slide 35 - Tekstslide

Do ex 38, 43 

Slide 36 - Tekstslide

Ex 38
Ex 43

Slide 37 - Tekstslide

Wat willen jullie nog uitgelegd hebben voor de volgende lessen voor de toets?

Slide 38 - Open vraag

Wat moet je leren voor de PWW?
  • ALLE WOORDEN CH1 p. 74/75
  • ALLE GRAMMAR p. 77
  • ALLE WOORDEN CH1 p.122/123
  • ALLE GRAMMAR p.125
  • ALLE IRREGULAR VERBS (past simple & past participle ) p. 219/220
  • Hulp nodig? GOOGLE CLASSROOM MATERIAAL

Slide 39 - Tekstslide

Evaluation
Homework Thursday 28-10-2021
Do the Handout ''Singapore'' and HAND IT IN (INLEVEREN)
Study ALL GRAMMAR  p.125

Homework Wednesday 3-11-2021
Do the ''Test yourself'' van Chapter 1 & 2 op STEPPING STONES ONLINE

Slide 40 - Tekstslide