Het resultaat - 2 waarderingsgrondslagen activa

2 Waarderingsgrondslagen activa
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2 Waarderingsgrondslagen activa

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
  1. In eigen woorden uitleggen wat een waarderingsgrondslag is.
  2. Voordelen en nadelen kennen van verschillende waarderingssystemen van vaste activa.
  3. Kunnen rekenen met fifo, lifo en vvp bij bepalen van de waarde van de voorraad.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeelden van vaste activa op de balans?

Slide 3 - Open vraag

waarderingsgrondslagen activa
1. historische kostenmethode
- verkrijgingsprijs 
- vervaardigingsprijs
2. actuele waarde
- vervangingswaarde
- bedrijfswaarde
- opbrengstwaarde
prijs die in het verleden is betaald
alle kosten die gemaakt zijn om het product te realiseren
prijs die betaald moet worden bij vervanging
opbrengst die nog behaald kan worden bij inzet in productie
waarde die verkregen wordt bij verkoop
voordeel: eenvoudige administratie
nadeel: prijsstijgingen / dalingen worden niet meegenomen
voordeel: prijsstijgingen / dalingen worden wel meegenomen
nadeel: veel aanpassingen nodig door schommelingen

Slide 4 - Tekstslide

2.2 De voorraadwaardering
3 methodes:
  • fifo (first in, first out)          
  • lifo (last in, first out)           
  • vast verrekenprijs (geschatte gemiddelde inkoopprijs)

    --> heeft niet altijd betrekking op de volgorde van de fysieke producten zelf!

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld lifo-methode

Slide 6 - Tekstslide





1. Wat is de inkoopwaarde van de omzet op 9 oktober?
90.000 x 30 / 100 (inkoop 7 okt)
110.000 x 24 / 100 (inkoop 4 okt)
A
€ 45.400
B
€ 53.400
C
€ 53.600
D
€ 70.000

Slide 7 - Quizvraag






2. Wat is de brutowinst op 9 oktober?
omzet                      200.000 x 35/10
inkoopwaarde                53.400       -
brutowinst                       16.600
A
€ 16.600
B
€ 16.200
C
€ 16.800
D
€ 16.300

Slide 8 - Quizvraag






3. Wat is de brutowinst op 15 oktober?
inkoopwaarde van de omzet: 120.000 x 28 / 100 + 80.000 x 29 / 100
omzet: 200.000 x 41 / 100

brutowinst = 25.200
A
€ 25.800
B
€ 25.200
C
€ 26.400
D
€ 24.400

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de waarde van de voorraad na de verkoop op 15 oktober? (antwoord zonder puntjes, zonder euroteken)
40.000 x 24 / 100 + 130.000 x 22 / 100 = 38200

Slide 10 - Open vraag

2.2.3 de vaste verrekenprijs
  • fifo en lifo bij wisselende prijzen en veel transacties niet ideaal
  • vvp: schatting van gemiddelde inkoopprijs
  • alle goederen op balans tegen vvp
  • prijsverschil bij inkoop kan ontstaan

Slide 11 - Tekstslide





1. Voor welk bedrag zet Pierre de partij papier op de balans?
A
€ 1.200
B
€ 1.452
C
€ 1.100
D
€ 1.331

Slide 12 - Quizvraag





2. Wat is het prijsverschil?
A
€ 146,41 voordelig
B
€ 100 nadelig
C
€ 100 voordelig
D
€ 146,41 nadelig

Slide 13 - Quizvraag




Pierre verkoopt de 100.00 vel papier voor € 3.630 incl. 21% btw
3. Wat is de brutowinst van deze verkoop?
A
€ 1.900
B
€ 2430
C
€ 1.800
D
€ 2530

Slide 14 - Quizvraag

Huiswerk
Opgaven H2 afmaken
Inleveren via Classroom: case 2.1 Product Tjip (blz 23)
Optioneel: D-toets

Maandag gaan we verder met de skilltree

Slide 15 - Tekstslide