H5C Nederlands argumentatie

startklaar
1. jas uit
2. oortjes uit/koptelefoon af
3. telefoon in het zakkie
4. laptop, Kern, pen en schrift op tafel
5. tas op de grond
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

startklaar
1. jas uit
2. oortjes uit/koptelefoon af
3. telefoon in het zakkie
4. laptop, Kern, pen en schrift op tafel
5. tas op de grond

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1. inleveren formulieren
2. terugblik argumentatie
3. theorie argumentatie
4. opdrachten/huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
1. Argumentatieleer
2. Argumentatiestructuren
3. Argumentatieschema's
4. Drogredenen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert:
- op welke manieren je invloed kunt uitoefenen, wat een betoog is en uit welke elementen het bestaat.
- hoe je argumentatiestructuren herkent en hoe je de aanvaardbaarheid van argumenten beoordeelt.
- drie soorten argumentatieschema's onderscheiden en je leert hoe je bij elk schema de juiste kritische vragen kunt stellen.
- verschillende drogredenen herkennen en je leert hoe je bij verschillende drogredenen de juiste kritische vragen kunt stellen.

Slide 4 - Tekstslide

argumentatie

Slide 5 - Woordweb

Welke argumtatieschema's ken je?

Slide 6 - Open vraag

Bedenk een standpunt.

Slide 7 - Open vraag

Opdracht
Bedenk één argument bij een van de volgende standpunten:
- Roken zou volledig verboden moeten worden.
- Het verkoop van fastfood zou beperkt moeten worden.
- Sporten zou meer gestimuleerd moeten worden.
- Het is goed dat er leerplicht is.
Je mag ook een eigen standpunt bedenken.
Schrijf het standpunt en het argument in je schrift. Bewaar dit goed, want we dit aan de hand van de argumentatietheorie uitwerken.

Slide 8 - Tekstslide

Argumentatieleer
Kern, onderdeel Communicatie: les 19 t/m 22

- overtuigen
- argumentatiestructuren
- argumentatieschema's
- drogredenen

Slide 9 - Tekstslide

Overtuigen
- de retorica - de basis in het oude Athene (de sofisten = leraren/filosofen 5e eeuw voor Christus)
- standpunt = mening, visie, opvatting, stelling, claim, conclusie
- argumenten = ondersteunen het standpunt - de reden
- standpunt + argumenten = betoog of redenering

Slide 10 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
het tegenargument = laat zien dat een standpunt onjuist is
de weerlegging = laat zien dat een argument onjuist is

Hiermee laat je de zwaktes van een argumentatie zien.

Slide 11 - Tekstslide

Feiten en niet-feiten
Uitspraken kunnen feitelijk of waarderend zijn.

- een feitelijke uitspraak = controleerbaar
- een waarderende uitspraak = is niet controleerbaar en is op basis van wat goed, slecht, mooi of lelijk is (normen en waarden)

Slide 12 - Tekstslide

Aanvaardbaarheid
Feitelijke argumenten: kun je op waarheid controleren

Waarderende argumenten: zijn niet op waarheid te controleren, maar er valt wel een consensus te bereiken. 
Bijv. Legbatterijen moeten verboden worden, want dieren hoor je goed te behandelen.
Waarderende argumenten hebben wel vaak meer uitleg (een subargument) nodig.

Slide 13 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
1. enkelvoudige argumentatie
2. nevenschikkende argumentatie
3. onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
1. enkelvoudige argumentatie

Er is één argument.
We gaan niet naar buiten, want het regent.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
2. onafhankelijke nevenschikkende argumentatie

Er zijn twee of meer argumenten die los van elkaar staan.


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
3. afhankelijke nevenschikkende argumentatie

Er zijn twee of meer argumenten die met elkaar samenhangen en zo één groot argument vormen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
4. onderschikkende argumentatie

Hierbij wordt een argument door een of meer argumenten (subargumenten). Er ontstaat zo een ketenargumentatie.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Het verzwegen argument
Beoordeling argumenten:
- controle van de inhoud van de argumenten
- controle van de argumenten die niet letterlijk worden uitgesproken (de verzwegen argumenten)

Voorbeelden: Ik vind de Belgische voetbalcompetitie steeds oninteressanter worden. Er spelen meer buitenlanders in dan Belgen.
Verzwegen argument: Een voetbalcompetitie met meer buitenlanders is niet interessant,

 Ik vond het een gemakkelijke toets; we wisten alle antwoorden al.
Verzwegen argument: Als je alle antwoorden al weet, is de toets makkelijk.

Slide 23 - Tekstslide

Verzwegen argumenten
Verzwegen argumenten kun je vertalen naar een uitspraak die een 'Als ..., dan ...'-vorm heeft.

Als je alle vragen weten, dan is de toets niet moeilijk.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Het argumentatieschema
Het verzwegen argument legt het verband tussen het argument en het standpunt.
Dit soort verbanden noem je argumentatieschema.

Er zijn drie soorten.

Slide 26 - Tekstslide

Soorten argumentatieschema's
1. Kenmerken
2. Vergelijking
3. Causaliteit

Slide 27 - Tekstslide

Kenmerken
- kenmerken
Zij is koopverslaafd, want zij koopt minstens één keer per week nieuwe kleren.
- voorbeelden
Irene is chaotisch. Gisteren had ze haar sportspullen thuis laten liggen, eergisteren was ze haar fietssleutel kwijt en vandaag liet ze haar brood op het aanrecht liggen.
- voor- en nadelen
Je moet stoppen met roken, want sigaretten zijn heel duur. (nadeel)
Laten we nu naar het strand gaan, want daar is het lekker rustig. (voordeel)

Slide 28 - Tekstslide

Vergelijking
Voorbeeld:

Het is niet raar dat ze in Brazilië op grote schaal oerwoud verbranden om landbouwgrond te creëren: in West-Europa hebben wij onszelf toch ook in de loop der jaren moeten ontwikkelen tot we een moderne samenleving zijn geworden?

Slide 29 - Tekstslide

Causaliteit
Oorzaak en gevolg
Er zal zich in de toekomst minder geweld tegen hulpverleners voordoen, want de straffen die opgelegd worden aan overtreders, zijn inmiddels veel zwaarder geworden.

Slide 30 - Tekstslide

Causaliteit
Doel-middelrelatie
Middel = oorzaak
Doel = gevolg
Verschil is:
- bij een doel-middelrelatie wordt het middel bewust ingezet;
- bij een oorzaak-gevolgrelatie leidt het een tot het ander op een natuurlijke wijze.

Slide 31 - Tekstslide

Autoriteit
Je onderbouwt jouw standpunt met het benoemen van een deskundige of een instantie.

Je moet twee keer per dag je tanden poesten, want dat heeft de tandarts gezegd.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Drogredenen
Een aantal drogredenen is gekoppeld aan argumentatieschema's.
Aan de hand van het verzwegen argument kun je bepalen of het verband tussen standpunt en argument klopt. Als dit verband niet klopt, is er sprake van een drogreden, een onjuist argument.

Slide 34 - Tekstslide

Soorten drogredenen 1
Deze drogredenen zijn gekoppeld aan de argumentatieschema's:
1. Het autoriteitsargument
2. Een vals dilemma
3. Een overhaaste generalisatie
4. Een verkeerd kenmerk
5. Een verkeerde vergelijking
6. Een onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
7.  Overdrijven

Slide 35 - Tekstslide

Soorten drogredenen 2
Bij deze drogredenen is er geen verband met een argumentatieschema:
1. De persoonlijke aanval
2. Het ontduiken van bewijslast
3. De cirkelredering
4. Het vertekenen van een standpunt
5. Het bespelen van het publiek

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Het autoriteitsargument
De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken. Gordon zei dit gisteren nog op tv!
2. Een vals dilemma
De wetenschap kan het ontstaan van graancirkels niet goed verklaren, dus graancirkels zijn het werk van aliens.
3. Een overhaaste generalisatie
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
4. Een verkeerd kenmerk
Dat meisje draagt alleen maar grijze kleren, zij is vast totaal niet creatief.

Slide 37 - Tekstslide

Voorbeelden
5. Een verkeerde vergelijking
Geschiedenislessen zijn helemaal niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook gewoon weg?
6. Een onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Sinds het verboden is om te appen op te fiets, zijn er minder dodelijke verkeersongevallen geweest. Appen op de fiets zorgt dus voor veel doden.
7. Overdrijven
Scholen zouden een uur eerder moeten beginnen, omdat zowel de leerlingen als de docenten dan langer van hun middag kunnen genieten, meer tijd hebben voor huiswerk of het nakijken van toetsen en een gezond ochtendritme ontwikkelen.



Slide 38 - Tekstslide

Voorbeelden
1. De persoonlijke aanval
Jij weet helemaal niks over gezond en gevarieerd eten, je bent zelf veel te zwaar!
2. Het ontduiken van bewijslast
Die voetballer had rood moeten krijgen voor die actie! Iedereen kent toch de regels van voetbal?
Natuurlijk moeten we meer bewegen, geef me één goede reden om dit niet te doen.
3. De cirkelredenering
Ik vind vrijheid van meningsuiting erg belangrijk, omdat ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt.

Slide 39 - Tekstslide

Voorbeelden
4. Het vertekenen van het standpunt
Man: Ik vind vrouwen soms erg snel geïrriteerd.
Vrouw: Dus jij vindt dat ik een kort lontje heb?!
5. Het bespelen van het publiek
U bent natuurlijk allemaal slim genoeg om mijn standpunt te begrijpen.

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Opdracht
Bedenk een standpunt of gebruik het standpunt dat je al hebt bedacht.
Bedenk één  argument of kies een van de argumenten die je al hebt gegeven.
Welk argumentatieschema heb je gebruikt, denk je?

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk
Les 21, blz. 102 van het oefenboek:
maak opdracht 1 t/m 9.


Slide 43 - Tekstslide