Quiz TW1

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Onderwerpen

1) werkwoorden in de presente 

2) werkwoorden in de perfecto 

3) voorzetsels

4) muy/mucho/mucho-a-os-as

5) ww gustar en doler

6) regels meervoud en bijvoeglijk naamwoord

7) verschil ser/estar

8) vragende voornaamwoorden

1. Vervoeg in de presente:

acostarse - tú

2. Vertaal:

ik wil

3. Vervoeg in de perfecto:

hacer - ellos

4. Vertaal:

Ik heb niet geschreven.

5. Vertaal.

Zij hebben hoofdpijn.

6. Vul de juiste voorzetsels in:

Salgo ... casa ... las ocho ... la mañana.

7. Vul de juiste voorzetsels in:

Siempre desayuno ... un vaso de leche y pan ... la mañana.

8. Vul de juiste voorzetsels in:

Este libro es ... ti.

9. Vertaal:

Ik maak het huiswerk niet.

10. Vertaal:

Hij heeft dat (=eso) niet gezegd.

11. Vervoeg in de presente:

ir - nosotros

12. Vertaal:

Jullie zijn aardig/sympathiek.

13. Vervoeg het ww gustar:

A mi y a mi madre ... ir de compras.

14. Vervoeg in de perfecto:

vestirse - ella

15. Vertaal:

Ik speel voetbal met vrienden.

16. Kies: muy/mucho/mucho-a-os-as

He estudiado ... para el examen de español.

17. Kies: muy/mucho/mucho-a-os-as

Somos ... buenos amigos.

18. Kies: muy/mucho/mucho-a-os-as

Tengo ... errores en el examen.

19. Vertaal:

Zij heeft veel gewerkt.

20. Vertaal:

Ik heb veel pijn aan mijn voeten.

21. Verbeter de zin, er zit één fout in:

Mis amigos son muy simpático.

22. Kies tussen ser en estar. Vervoeg het ww:

Mis amigos ... de Italia.

23. Kies tussen ser en estar. Vervoeg het ww:

¿Dónde ... mis amigos? En Italia.

24. Kies tussen ser en estar. Vervoeg het ww:

¿Cómo ... (vosotros)? Bien.

25. Vul het juiste vragend voornaamwoord in:

¿ ... alumnos hay en clase?

26. Vul het juiste vragend voornaamwoord in:

¿ ... han ido tus exámenes? Muy bien.

We gaan nakijken :)

Geef je blaadje aan het groepje dat achter je zit...

Noteer het aantal fouten van het groepje dat jij nakijkt...

Antwoorden

1. te acuestas

2. quiero

3. han hecho

4. no he escrito

5. les duele la cabeza

6. de / a / de

7. con / por

8. para

9. no hago los deberes

10 no ha dicho eso

11. vamos

12. sois simpáticos

13. nos gusta

14. se ha vestido

15. juego al fútbol con mis amigos

16. mucho

17. muy

18. muchos

19. ha trabajado mucho

20 me duelen mucho los pies

21. simpáticos

22. son

23. están

24. estáis

25. cuántos

26. cómo

Y los ganadores son ...