Betoog paragraaf 2.4. Klas B1B

WELKOM! Start met lezen
Afspraken:
Op je tafel ligt je (lees)boek, schrift, laptop, etui en agenda
Je telefoon is uit en zit in je tas
Je laptop is dicht en gaat pas open als de docent het vraagt


1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM! Start met lezen
Afspraken:
Op je tafel ligt je (lees)boek, schrift, laptop, etui en agenda
Je telefoon is uit en zit in je tas
Je laptop is dicht en gaat pas open als de docent het vraagt


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
  • Doel van de les
  • Instructie
  • Aan het werk
  • Nabespreken 

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les:
  • Weet je wat een betoog is en hoe een betoog is opgebouwd. 
  • Weet je hoe je je woordgebruik kan aanpassen aan je publiek.
  • Weet je hoe je herhaling in je tekst kan voorkomen.

Slide 3 - Tekstslide

Warming up: twee vragen!

Log in op LessonUp

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een betoog?
A
Een tekst met informatie
B
Een tekst waarin je mensen amuseert
C
Een tekst met een mening
D
Een tekst waarin je mensen iets wilt laten doen.

Slide 5 - Quizvraag

Uitleg betoog
  • Een betoog is een overtuigende tekst.
  • Doel: iemand overtuigen van jouw mening.
  • Dat doe je met argumenten: feiten en/of meningen. Feitelijke argumenten zijn het sterkst. Begin met het sterkste argument.
  • Je argumenten zijn nog sterker als je ze kan onderbouwen. Door uitleg te geven bij je argument of voorbeelden.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld betoog
Mening: Ik vind het goed dat we dit jaar geen vuurwerk mogen afsteken.
Argument 1: Vuurwerk is slecht voor het milieu. 
Onderbouwing argument 1: Bij het afsteken wordt de lucht vervuild en op de  grond liggen overal vuurwerkresten.
Argument 2: ..... 
Onderbouwing argument 2: ....

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw betoog
Duidelijke opbouw van je betoog zodat de lezer jouw gedachten makkelijk kan volgen.

  • Inleiding: hier noem je het onderwerp en geef je je mening.
  • Kern: hier geef je argumenten bij de mening. Begin met het sterkste argument. Onderbouw je argumenten door uitleg te geven of voorbeelden te noemen.
  • Slot: in het slot vat je de argumenten samen en herhaal je jouw mening.

Slide 8 - Tekstslide

Pas je woordgebruik aan je publiek aan
Een tekst schrijf je voor een publiek. Hoe beter je rekening houdt met je publiek, hoe beter je tekst gelezen wordt.

  • Ken je het publiek voor wie je schrijft persoonlijk?
  • Weet je publiek al veel van het onderwerp?
  • Bestaat je publiek vooral uit kinderen?

Slide 9 - Tekstslide

Voorkom teveel herhaling van woorden
Een tekst wordt saai als er te vaak dezelfde woorden in staan. Houd daar rekening mee als je een tekst schrijft.

Gebruik verwijswoorden. Jan is lang. Hij is 14 jaar.
Gebruik synoniemen. Jan won een medaille. Het eremetaal pronkt nu aan de muur bij hem thuis.
Gebruik een omschrijving. Mountainbiken is populair. De bergen zijn ideaal voor fietsen over ruige terreinen.

Slide 10 - Tekstslide