6.1 en 6.2 productie en markt

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

6.1 Produceren maar!

Slide 2 - Tekstslide

Programma
Eerste uur:
- Uitleg paragraaf 6.1 
- Zelfstandig werken


Tweede uur:
- Herhaling paragraaf 6.1
- Uitleg 6.2
- Zelfstandig werken
- samen oefenen

Slide 3 - Tekstslide

KANO

Slide 4 - Tekstslide

Bedrijfskolom

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Mensen of machines?
Arbeidsintensief: Bedrijven die dingen met de hand maken
Kapitaalintensief: als bedrijven meer machines gebruiken dan de handen

Slide 7 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Dit is de jaarlijkse vermindering van kapitaalgoederen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Maken: Paragraaf 6.1 
Tip: Vind je rekenen moeilijk? Begin daarmee! 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is geen productiefactor?
A
Kapitaal
B
Natuur
C
Loon
D
Ondernemerschap

Slide 11 - Quizvraag

Een bedrijfsauto gaat 5 jaar mee, kost bij aanschaf 20.000,- en heeft een restwaarde van 5000,-. Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?

Slide 12 - Open vraag

Een fabriek gebruikt veel machines voor het produceren van auto's
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 13 - Quizvraag

Het gaat om de winst!

Slide 14 - Tekstslide

Bedrijfskosten: Kosten die je maakt om je bedrijf te laten functioneren

Brutowinstopslag: Het bedrag dat je optelt bij je inkoopprijs

Slide 15 - Tekstslide

BTW (omzetbelasting = Belasting toegevoegde waarde

Consumentenprijs = de prijs die de consument betaald voor goederen en diensten

Slide 16 - Tekstslide

BTW berekenen

Slide 17 - Tekstslide



Afzet = Het aantal producten dat je verkoopt
Omzet = Het totaal bedrag dat je ontvangt door de verkoop
Brutowinst = Het bedrag dat overblijft nadat je de inkoopkosten hebt betaald 
Nettowinst = het bedrag dat je overhoudt nadat je de bedrijfskosten hebt betaald

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Maken: Paragraaf 6.2
Tip: Vind je rekenen moeilijk? Begin daarmee! 
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk bedrijfskosten

Slide 21 - Woordweb

Een bedrijf verkoopt 500 producten voor 20,-. De inkoopprijs was 5,- en de bedrijfskosten waren 2.000,-. Wat is de nettowinst?

Slide 22 - Open vraag

Een fiets kost 500,- exclusief BTW, hoeveel kost de prijs inclusief BTW?

Slide 23 - Open vraag

Inkoopwaarde: 4,-
Brutowinstmarge = 20%
BTW = 21%
Wat is de consumentenprijs?
A
5,80
B
5,81
C
5,85
D
5,75

Slide 24 - Quizvraag