Leerjaar 3 Hst 5 voorbereiden PTA

Voorbereiden PTA hst 5
Produceren maar!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden PTA hst 5
Produceren maar!

Slide 1 - Tekstslide

Produceren is het maken van goederen en het verlenen van diensten.
A
Juist
B
Niet Juist

Slide 2 - Quizvraag

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noem je een schema van de weg die een artikel aflegt van grondstof tot klant
A
bedrijfstak
B
schakel
C
bedrijfskolom
D
artikelstroom

Slide 4 - Quizvraag

Computers die machines besturen
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 5 - Quizvraag

Machines nemen het werk over van mensen.
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 6 - Quizvraag

Door technologische ontwikkelingen neemt de productie af
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x verkoopwaarde
D
afzet x inkoopprijs

Slide 8 - Quizvraag

De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van de artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50. Wat is de bruto winst van de maand mei.
A
€ 7.500
B
€ 10.00
C
€ 12.500
D
€ 15.000

Slide 9 - Quizvraag

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
bedrijfskosten - brutowinst
D
brutowinst - inkoopwaarde

Slide 10 - Quizvraag

De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van de artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50. Wat is de bruto winst van de maand mei. De bedrijfskosten bedroegen € 2.500. Wat is de netto winst
A
€ 7.500
B
€ 10.000
C
€ 2.500
D
€ 1.500

Slide 11 - Quizvraag


De consumentenprijs is hetzelfde als de netto verkoopprijs (verkoopprijs excl btw)
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekend BTW
A
Brutowinstopslag
B
Belasting toegevoegde waarden

Slide 13 - Quizvraag

Een scooter kost € 2000 exclusief 21% BTW. Inclusief BTW betaal je € 2021
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

BTW gaat naar de overheid
A
waar
B
nietwaar

Slide 15 - Quizvraag

Een winkelier bepaald de verkoopprijs van een artikel op EUR 999,99. Voor de btw geldt het hoge (21%) tarief.
A
De consumentenprijs is EUR 1.265,81
B
De consumentenprijs is EUR 1.089,99
C
De consumentenprijs is EUR 826,44
D
De consumentenprijs is EUR 1.209,99

Slide 16 - Quizvraag

Open 32 koopt een broek in voor € 40. De bruto winstmarge is 150%. De BTW is 21%. Wat wordt de consumentenprijs?
A
€ 40
B
€ 60
C
€ 100
D
€ 121

Slide 17 - Quizvraag

Open 32 koopt een jas in voor € 20. De bruto winstmarge is 50%. De BTW is 21%. Wat wordt de consumentenprijs?
A
€ 20
B
€ 10
C
€ 30
D
€ 36,30

Slide 18 - Quizvraag

Arbeidsproductiviteit neemt toe door goede scholing:
A
juist
B
onjuist
C
maakt niets uit

Slide 19 - Quizvraag

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000

Slide 20 - Quizvraag

I: De voordelen voor de maatschappij van meer productie noem je maatschappelijke opbrengsten.
II: Milieuschade is een gevolg van teveel productie.
A
Beide zijn juist
B
1 is juist, 2 is onjuist
C
1 is onjuist, 2 is juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 21 - Quizvraag