Taaloefening 8B
1. jullie berichtten ἀγγέλλω
2. ik/zij doodde(n) ἀποκτείνω
3. hij bracht ἄγω
4. jij hoorde ἀκούω
5. hij viel in de smaak ἀρέσκω
6. wij komen/zijn ge- ἥκω
komen, wij kwamen
7. wij gingen uit ἐκβαίνω
8. jullie woonden οἰκέω
9. ik/zij vroeg(en) αἰτέω
10. jij vond εὑρίσκω