H2-H3 Betalingsbalans-wisselkoers

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Financiele rekening

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Betalingsbalans

De geldstromen m.b.t. de handel staan op de betalingsbalans.

Ook andere geldstromen van en naar het buitenland (bijvoorbeeld beleggingen) staan op de betalingsbalans.

Slide 5 - Tekstslide

Lopende rekening

Op deze rekening staan alle geldstromen (met het buitenland) die voortkomen uit:

- import & export goederen

- import & export diensten

- (primair) inkomen (loon, huur, rente, pacht en winst)

(boek: productiefactoren; bijv. arbeid krijg je loon voor)

- inkomensoverdrachten (geen tegenprestatie)

Slide 6 - Tekstslide

Kapitaal rekening

Op deze rekening staan alle geldstromen (met het buitenland) die voortkomen uit:

- Internationale investeringen

- Beleggingen (aandelen/obligaties)


Let op, gaat er geld het land in of uit? 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de beste omschrijving van een betalingsbalans? Dit is een overzicht van.....
A
inkomsten en uitgaven van een land
B
inkomsten en uitgaven van de overheid
C
bezittingen en schulden van een land
D
geldstromen van / naar ander land

Slide 8 - Quizvraag

Buitenlandse valutareserve 

Het saldo van de betalingsbalans geeft aan wat er met de deviezenvoorraad van een land gebeurt.

De deviezenvoorraad is - zeg maar - de hoeveelheid buitenlands geld van een land, die gebruikt wordt voor internationale handel.

Bij een tekort op de betalingsbalans gaat er meer geld uit dan er in komt, dus neem de deviezenvoorraad af. Bij een overschot op de betalingsbalans neemt de deviezenvoorraad dus toe.

Slide 9 - Tekstslide

Een voorbeeld

Slide 10 - Tekstslide

Betalingsbalans en wisselkoers

Invloed betalingsbalans op wisselkoers:

De uitgavenkant zorgt voor vraag naar vreemde valuta en aanbod van euro’s. Gevolg: depreciërende werking op de euro.

De inkomstenkant zorgt voor vraag naar euro’s en aanbod van vreemde valuta. Gevolg: appreciërende werking op de euro.

Slide 11 - Tekstslide

Saldo lopende rekening = 200 mld.
Saldo kapitaalrekening = 150 mld.
De deviezenvoorraad neemt ...
A
af met € 50 mld.
B
toe met € 50 mld.
C
toe met € 150 mld.
D
toe met € 350 mld.

Slide 12 - Quizvraag

Van een land is bekend dat de goud- en deviezenvoorraad is afgenomen.
Dat is mogelijk veroorzaakt door ...

A
een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans.
B
een tekort op de kapitaalrekening van de betalingsbalans.
C
een materieel tekort op de betalingsbalans.
D
een tekort op de goederenrekening van de betalingsbalans.

Slide 13 - Quizvraag

Wisselkoersen

Wat is een wisselkoers?


Kernwoorden:

- vraag en aanbod

- appreciatie en depreciatie (en revaluatie en devaluatie)

- variabele wisselkoersen

- vaste wisselkoersen

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Wat bepaalt de wisselkoers van de euro?

De wisselkoers is de ‘prijs’ van een valuta.

De ‘prijs’ (koers) wordt, net als bij een ‘gewoon’ product bepaald door ....................... en .......................... .

Slide 16 - Tekstslide

Wat bepaalt de wisselkoers van de euro?

De wisselkoers is de ‘prijs’ van een valuta.

De ‘prijs’ (koers) wordt, net als bij een ‘gewoon’ product bepaald door vraag en aanbod.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
De pond/euro koers is de wisselkoers van het pond ten opzichte van de euro: £ 1 = € 1,40. Dit wil zeggen 1 pond ‘kost’ 1,40 euro.
Als even later de koers van het pond verandert, bijvoorbeeld £ 1 = € 1,50, dan is het pond dus ...................... geworden. Het pond is dus ................... waard geworden. Dit noemen we ...................................................... .

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
De pond/euro koers is de wisselkoers van het pond ten opzichte van de euro: £ 1 = € 1,40. Dit wil zeggen 1 pond ‘kost’ 1,40 euro.
Als even later de koers van het pond verandert, bijvoorbeeld £ 1 = € 1,50, dan is het pond dus ‘duurder’ geworden. Het pond is dus meer waard geworden. Dit noemen we appreciatie.

Slide 19 - Tekstslide

Het enige verschil met een ‘gewoon’ product is dat de vraag naar de ene munt altijd samengaat met aanbod van een andere munt.


Als je bijvoorbeeld euro’s omwisselt voor dollars, ben je ............................ van euro’s en .............................. van dollars.

Slide 20 - Tekstslide

Het enige verschil met een ‘gewoon’ product is dat de vraag naar de ene munt altijd samengaat met aanbod van een andere munt.


Als je bijvoorbeeld euro’s omwisselt voor dollars, ben je aanbieder van euro’s en vrager van dollars.

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld

Als pond meer waard wordt in euro’s, wordt euro minder waard in ponden.

£ 1 = € 1,40     € 1 = £ ......
£ 1 = € 1,50     € 1 = £ ......

1 euro ‘kost’ minder, dus de euro daalt in waarde. Dit noemen we een ............................................ .

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld

Als pond meer waard wordt in euro’s, wordt euro minder waard in ponden.

£ 1 = € 1,40     € 1 = £ 0,71
£ 1 = € 1,50     € 1 = £ 0,67

1 euro ‘kost’ minder, dus de euro daalt in waarde. Dit noemen we een depreciatie.

Slide 23 - Tekstslide

Vraag- en aanbodlijn

De wisselkoers wordt bepaald door vraag en aanbod.

De vraaglijn verloopt dalend,

de aanbodlijn stijgend.

Dus, als de wisselkoers stijgt,

zal de vraag dalen en het

aanbod stijgen.

Slide 24 - Tekstslide

Vraaglijn

Bij verschillende wisselkoersen 'kijken' we naar wat de vraag zou zijn.

Als de wisselkoers ..................., wordt import vanuit dit land voor andere landen duurder en zal dus dalen. Die andere landen ........................... dus minder van de munt.

Slide 25 - Tekstslide

Vraaglijn

Bij verschillende wisselkoersen 'kijken' we naar wat de vraag zou zijn.

Als de wisselkoers stijgt, wordt import vanuit dit land voor andere landen duurder en zal dus dalen. Die andere landen vragen dus minder van de munt.

Slide 26 - Tekstslide

Aanbodlijn

Bij verschillende wisselkoersen 'kijken' we naar wat het aanbod zou zijn.

Als de wisselkoers ..................., wordt import van dit land vanuit andere landen goedkoper en zal dus stijgen. Het land zal dus vreemde valuta  ........................ en de eigen munt ......................... .

Slide 27 - Tekstslide

Aanbodlijn

Bij verschillende wisselkoersen 'kijken' we naar wat het aanbod zou zijn.

Als de wisselkoers stijgt, wordt import van dit land vanuit andere landen goedkoper en zal dus stijgen. Het land zal dus vreemde valuta vragen en de eigen munt aanbieden.

Slide 28 - Tekstslide

Het evenwicht

Daar waar vraag = aanbod

(van één munt) is er sprake

van een evenwichtsprijs.

Net als bij een ‘gewoon’

product zal de evenwichtskoers

(-prijs) pas veranderen als de

vraag- of aanbodlijn verandert.

Slide 29 - Tekstslide

Het evenwicht

Daar waar vraag = aanbod

(van één munt) is er sprake

van een evenwichtsprijs.

Net als bij een ‘gewoon’

product zal de evenwichtskoers

(-prijs) pas veranderen als de

vraag- of aanbodlijn verandert.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Vaste wisselkoersen

Het grootste voordeel van een vaste wisselkoers is dat er geen wisselkoersrisico meer is.


Mensen die handelen met het buitenland hebben dus minder ......................................... en dit is bevorderlijk voor de internationale handel.

Slide 32 - Tekstslide

Vaste wisselkoersen

Het grootste voordeel van een vaste wisselkoers is dat er geen wisselkoersrisico meer is.


Mensen die handelen met het buitenland hebben dus minder onzekerheid en dit is bevorderlijk voor de internationale handel.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Beïnvloeden wisselkoers door centrale bank

Bij een systeem van vaste wisselkoersen mag de wisselkoers niet afwijken van een bepaalde vastgestelde koers.

Als de wisselkoers dreigt te veranderen, moet de centrale bank ingrijpen. Een centrale bank kan (in grote lijnen) op twee manieren ingrijpen om de koers van een valuta te beïnvloeden: aankopen / verkopen valutamarkt of rente aanpassen.

Slide 35 - Tekstslide

1) Een munt verkopen of aankopen op de valutamarkt. Door een munt te kopen, stijgt de ......................., waardoor de koers .................................... .

Door een munt te   ............................. ,  stijgt het aanbod, waardoor de koers ................................... .

Slide 36 - Tekstslide

1) Een munt verkopen of aankopen op de valutamarkt. Door een munt te kopen, stijgt de vraag waardoor de koers apprecieert.

Door een munt te  verkopen, stijgt het aanbod, waardoor de koers deprecieert.

Slide 37 - Tekstslide

2) De rente beïnvloeden.

Als de rente in een land stijgt, wordt het voor buitenlanders aantrekkelijker om in dat land te .................................... (sparen). De buitenlanders kopen de munt en de vraag stijgt, waardoor de munt ............................................

Slide 38 - Tekstslide

2) De rente beïnvloeden.

Als de rente in een land stijgt, wordt het voor buitenlanders aantrekkelijker om in dat land te beleggen (sparen). De buitenlanders kopen de munt en de vraag stijgt, waardoor de munt apprecieert.

Slide 39 - Tekstslide

Keuze wel of geen vaste wisselkoers
Niet helemaal vrij --> trilemma van monetair beleid
Twee van onderstaande drie uitgangspunten kunnen tegelijkertijd worden gehandhaafd.
1. Zelfstandig monetair beleid
  • Als CB de binnenlandse rente langdurig kan laten afwijken van de rente op de internationale kapitaalmarkt.
2. Vrij (internationaal) kapitaalverkeer
  • Zonder belemmeringen lenen en beleggen in een ander land.
3. Vaste wisselkoers
  • Vaste ruilverhouding tussen de munten van twee landen. CB kan dit handhaven via steunaankopen of steunverkopen.

Slide 40 - Tekstslide

Verband Rente-wisselkoers
Rentestand
  • Negatief verband kapitaalexport en positief verband kapitaalimport. 
  • Zelfde verband op de wisselkoers. 
Wisselkoers
  • Positief verband op de officiële reserves en daarna op het geldaanbod. 
Geldaanbod heeft een negatief verband op de rente. 

Slide 41 - Tekstslide

3.26 e: beschrijf met behulp van het schema in figuur 3.9 hoe de renteverlaging via de valutamarkt kan leiden tot kosteninflatie.

Slide 42 - Open vraag

3.26 f. Leg uit dat gegeven de context het gevaar voor bestedingsinflatie minimaal zal zijn.

Slide 43 - Open vraag

3.26 g. Welke pijl bedoelt de econoom? Licht het antwoord toe. Geef aan of het verband + of - is.

Slide 44 - Open vraag

Voorbeeld de EU
Gekozen voor vaste wisselkoers --> gemeenschappelijke munt.
En voor vrij kapitaalverkeer. 
Zelfstandig monetair beleid is daardoor niet mogelijk --> 
een centrale bank --> De ECB. 

Slide 45 - Tekstslide

Wat is economische groei?

Slide 46 - Open vraag

Optimaal valutagebied
Een regio waarin de economische groei voor alle lidstaten vergroot kan worden door invoering van een gemeenschappelijk munt. 

Slide 47 - Tekstslide

Optimale valutagebieden
Export en import van goederen en diensten zijn automatisch redelijk in balans. 
Geen grote overschotten of tekorten op de lopende rekening van individuele lidstaten. 
Geen correctie nodig bij een zwevende wisselkoers. 

Slide 48 - Tekstslide

Trilemma monetair beleid
Een centrale bank moet de volgende keuzes maken:
- wel of geen vrij internationaal kapitaalverkeer
- wel of geen zelfstandig rentebeleid
- een vaste of een zwevende wisselkoers

In het algemeen is het zo dat de bank bij twee van deze drie kan kiezen, maar dat dan de derde al vaststaat.


Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel dat een land kiest voor een vaste wisselkoers en zelfstandig monetair beleid. Dan kan zij niet kiezen voor vrij kapitaalverkeer. 
Stel dat het land een rente vaststelt die hoger is dan de rente op de wereldmarkt. Hierdoor zullen buitenlandse beleggers dit land aantrekkelijk vinden om te beleggen en de vraag naar de munt stijgt, waardoor de wisselkoers zal appreciëren. Dit mag echter niet doordat er een vaste wisselkoers is. Vrij kapitaalverkeer moet dan dus worden uitgesloten. 

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Video