1. Woorden die eindigen op -s of -f > soms een -z of een -v
2. Woorden die eindigen op -ee of -ie > trema op (ideeën - poriën)
3. Woorden die uit het Latijn komen > soms Latijnse meervoudsuitgang
4. Woorden die geen meervoud/enkelvoud hebben > rommel/hersenen
5. Woorden die eindigen op -man > mannen, lieden, lui
6. Woorden waarvan de klinker verandert > smid/smeden
7. Woorden die 2 meervoudsvormen hebben > groentes/groenten
8. Woorden die eindigen op -a, -i,-o, -u, -y > 's (auto's, maar sprays)