H3B persoonlijk en vragend vnw 1e 3e en 4e naamval

Doelen:
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als meewerkend voorwerp te gebruiken.
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als lijdend voorwerp te gebruiken
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord met de voorzetsels 3e en 4e naamval te gebruiken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Doelen:
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als meewerkend voorwerp te gebruiken.
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als lijdend voorwerp te gebruiken
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord met de voorzetsels 3e en 4e naamval te gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Stappenplan:
  1. Staan er voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin?
  2. Staan er werkwoorden 3e naamval in de zin?
  3. Ja, kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
  4. Nee → ontleed de zin: onderwerp, lijdend vw, meewerkend vw.
  5. Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.

Slide 2 - Tekstslide

Ontleden: onderwerp
Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 3 - Tekstslide

Ontleden: Lijdend vw.
Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp


Slide 4 - Tekstslide

Ontleden: meewerkend vw.
Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv) in een zin?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.

Slide 5 - Tekstslide

Vragend vnw
Vragend nww → wie in het Nld → in Duits wer, wem of wen

Tip:
Vervang het vragend vnw door een naam → het ontleden van de zin gaat nu makkelijker!!!!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Onderwerp of meewerkend vw? Zet het persoonlijk of vrg vnw in de juiste vorm:

ihr Was hat er .... gesagt?

Slide 8 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Bin .... (ich) nach .... (jullie) an der Reihe?

Slide 9 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Liebe Suse, (ik) ... liebe (jij) ... so!

Slide 10 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (zij) hat einen modernen Computer.

Slide 11 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Sind das deine Bücher? Ja, sie gehören .... (ik)

Slide 12 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Im Kaufhaus habe (ik) ..... (hij) ..... lange gesucht.

Slide 13 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Das Mädchen hat Größe 98. Das Hemd passt ..... (das Mädchen in pers.vnw zetten in juiste vorm) nicht gut, es ist zu kurz.

Slide 14 - Open vraag

Onderwerp of meewerkend vw? Zet het persoonlijk of vrg vnw in de juiste vorm:
wer .... hat dir eine SMW geschickt?

Slide 15 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Weißt du eigentlich, (wie) .... das Modeprogramm im ZDF präsentiert?

Slide 16 - Open vraag

Onderwerp of meewerkend vw? Zet het persoonlijk of vrg vnw in de juiste vorm:
du Wann hast .... ihm geantwortet?

Slide 17 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Habt ihr etwas .... (tegen ons)?

Slide 18 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (tegen wie) kämpft er?

Slide 19 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Ich bin ihr Freund. Sie hat es für ... (ik) getan.

Slide 20 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (jullie) seid viel zu laut.

Slide 21 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Ist deine Schwester bei .... (jij) zu besuch?

Slide 22 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Ohne .... (jij) habe ich keine Lust zu fahren.

Slide 23 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (wie) hat die Toilette sauber gemacht?

Slide 24 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Ich stehe mit .... (hij) auf dem Balkon.

Slide 25 - Open vraag

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Herr Braun kommen .... (u) morgen zu .... (wij)

Slide 26 - Open vraag

Onderwerp of meewerkend vw? Zet het persoonlijk of vrg vnw in de juiste vorm:
du Sie bringt .... morgen dein neues Rennrad

Slide 27 - Open vraag