Ma 02-12-24 Voorbereiden gramm toets

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

T31

Montag, 02. Dezember 2024

die Planung

• Grammatica herhalen
• Aufgaben

Persoonlijk voornaamwoord

1 Frage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

Persoonlijk voornaamwoord

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

ik

jij

hij/zij/het

wij

jullie

zij/u

Bezittelijk voornaamwoord

3 Fragen

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)

1. meine
2. dien
3. ihre
4. unsere

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin (v).

1. meine
2. seine
3. ihre
4. eure

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn)…...Buch (o)

1. meine
2. meiner
3. meines
4. mein

mijn	jouw	zijn	haar	zijn	onze	jullie	hun	uw
mein (e)	dein (e)	sein(e)	ihr(e)	sein(e)	unser(e)	(m) euer, (v) eure	ihr(e)	Ihr(e)

• Met een bezittelijk vnw geef je een bezit aan --> van wie iets is

Bv. mijn jas - de jas van mij

• Het staat voor een zelfstandig naamwoord
• Bij een vrouwelijk znw of meervoudsvorm krijgt het bezittelijk voornaamwoord de uitgang -e. Bij mannelijke en onzijdige NIET

Bv. v: Meine Schwester fährt nach Berlijn.

     mv: Meine Schwestern fahren nach Berlijn.

      m: Sein Bruder spielt Gitarre. 

      o: Sein Kind spielt Gitarre.

Bezittelijk voornaamwoord

Regelmatige werkwoorden

6 Fragen

Sleep de uitgangen naar de juiste plek

ich

du

er/sie/es/man

wir 

ihr

sie/Sie

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

spiel

-e

-st

-t

-en

-en

-t

wonen = wohnen
ik woon = ich _________

1. wohne
2. wohnen
3. wohnt
4. wohnst

reizen = reisen
jij reist = du _________

1. reisest
2. reise
3. reisst
4. reist

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________

1. schwimme
2. schwimmst
3. schwimmt
4. schwimmen

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________

1. schreiben
2. schreibst
3. schreibt
4. schreibe

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

Sleep de werkwoorden naar de juiste plek

praten= reden

rede

redest

redet

redet

reden

reden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

ik

jij

hij/zij/het

wij

jullie

zij/u

wohne

wohnst

wohnt

wohnen

wohnt

wohnen

reise

reist

reist

reisen

reist

reisen

rede

redest

redet

reden

redet

reden

wohnen      reisen          reden

1. stam? werkwoord -en

2. plaats uitgang die hoort bij het pers vnw

BV.: wohnen - wohn - du wohnst

ezelsbruggetje:

(fe)esttenten

normaal            stam op s-klank      stam op -d/-t

haben/sein

5 Fragen

Het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

Het werkwoord sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

Hulpwerkwoord haben + sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

bin

bist

ist

sind

seid

sind

haben                       sein                       

(hebben)                  (zijn)                   

Voltooid deelwoord:

gehabt               gewesen         

Voltooid deelwoord

4 Fragen

Voltooid deelwoord?
wohnen

Voltooid deelwoord?
tanzen

Voltooid deelwoord?
trainieren

Voltooid deelwoord?
mieten

Letzte Frage

Voltooid deelwoord: zwakke ww

• Normale werkwoorden: ge + stam + t -> wohnen -> ge + wohn+ t = gewohnt

• Werkwoorden met stam op -d of -t: ge + stam + et -> arbeiten =gearbeitet

   en werkwoorden zoals atmen en regnen

• Werkwoorden die eindigen op -ieren: stam + t -> studieren ->studiert

Getallen

3 Fragen

Hoe schrijf je:

17

1. siebenzehn
2. siebzehn
3. siebensehn
4. siebnzen

Hoe schrijf je:

58

1. achtundfünfzig
2. achtenfünfzig
3. achtundfunfzig
4. achtundfunfzehn

Hoe schrijf je:

121

1. hunderdeinundzwanzig
2. hunderteinundzwansig
3. hunderteinsundzwanzig
4. hunderteinundzwanzig

Getallen

0	null
1	eins
2	zwei
3	drei
4	vier
5	fünf
6	sechs
7	sieben
8	acht
9	neun
10	zehn

11	elf
12	zwölf
13	dreizehn
14	vierzehn
15	fünfzehn
16	sech zehn
17	sieb zehn
18	achtzehn
19	neunzehn

20	zwanzig
30	drei ß ig
40	vierzig
50	fünfzig
60	sech zig
70	sieb zig
80	achtzig
90	neunzig
100	hunder t
1000	tausend

getal+zehn

getal+zig

21= einundzwanzig

36= sechsunddreißig

44= vierundvierzig

58= achtundfünfzig

62= zweiundsechzig

79= neunundsiebzig

87= siebenundachtzig

95= fünfundneunzig

101= hunderteins

1234= tausendzwei-hundertvierunddreißig

voorbeelden

Getallen moet je vertalen zoals je het in het Nederlands zegt

Rangtelwoorden

3 Fragen

Rangtelwoorden
Op 5 oktober

1. auf fünften Oktober
2. Am fünfte Oktober
3. Am fünften Oktober
4. am fünften oktober

Rangtelwoorden
Op 16 mei

1. auf sechzehnten Mai
2. Am sechszehnten mai
3. Am sechzehnten Mai
4. Am sechzehnt Mai

Rangtelwoorden
Op 23 december

1. auf dreiundzwanzigse Dezember
2. Am dreiundzwanzigsten dezember
3. Am dreiundzwanzigste Dezember
4. Am dreiundzwanzigsten Dezember

t/m 19= getal + -te

vanaf 20= getal + -ste

Uitzonderingen!

1e: erste

3e: dritte

7e: siebte

8e: achte

F Rangtelwoorden

 Aufgaben machen

opdrachten maken

• Was (wat)? 

Grammatica blad kiezen

• Wie (hoe)? Blaadje
• Hilfe (hulp)? Buren, docent

• Zeit (tijd)? 14:00

An die Arbeit!