Recap Grammar Unit 3 1bk

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Alle grammar

Wat is de juiste vorm van het meervoud?

1. one car, two cars
2. one cat, two catts
3. one house, two hous

Meervoud (plurals)

Zelfstandig naamwoord +s 

boat - boats, cat - cats

Zelfstandig naamwoord die eindigt op s, x, z, ch of sh + es

bus - buses, box - boxes

Meervoud (plurals)

Zelfstandig naamwoorden die eindigt op y, +ies

daisy - daisies, spy - spies

Zelfstandig naamwoorden die hetzelfde blijven

sheep - sheep, deer - deer

Meervoud (plurals)

Zelfstandig naamwoorden die veranderen

woman - women, tooth - teeth, mouse - mice

Wat is het meervoud van:

city

1. citys
2. cities
3. city's

Wat is het meervoud van:

Mouse

Wat is de juiste vorm van het meervoud

1. woman - women
2. sheep - sheeps
3. fish - fishes
4. tooth - teeth

Wat is het meervoud van:

Deer

Wanneer gebruik je:

This

1. Bij 1 persoon of iets wat dichtbij is
2. Bij meerdere personen of dingen die verder weg zijn
3. Bij 1 persoon of als iets verder weg is
4. Bij meerdere personen of dingen die dichtbij zijn

This, that, these, and those

This = 1 persoon of ding dichtbij

That = 1 persoon of ding verder weg

These = meerdere personen 

of dingen dichtbij

Those = meerdere personen 

of dingen verder weg

Wat gebruik je bij de vorige slide?

1. this
2. that
3. these
4. those

Wat gebruik je bij de vorige slide?

1. this
2. that
3. these
4. those

Wat gebruik je bij de vorige slide?

1. this
2. that
3. these
4. those

Wat gebruik je bij de vorige slide?

1. this
2. that
3. these
4. those

Welke zin is in de Present Simple geschreven?

1. I am walking to the supermarket
2. I walk in the park everyday.
3. She walk with her dog.

Present Simple

I/You/We/They + Werkwoord

I bake a cake.

She/He/it + Werkwoord + S

Sarah does her homework.

Present Simple

Eindigt op een -o + es                                               do; does

Eindigt op een -ch + es                                             watch; watches

Eindigt op een -y --> - ies                                     fly; flies

Welke zin is in de Present Simple geschreven?

1. She loves to bake every weekend.
2. He eat pizza every Friday night.
3. My mum is sleeping on the sofa.

Maak een zin in de Present Simple met het woord: love

Maak een zin in de Present Simple met het woord: cry

Present Simple, vragend

Do you?      >> Do you play piano?

Do we?        >> Do we tell the teacher?

Do they?    >> Do they know the answer?

Does he/she/it?     >> Does he play guitar?

Welke vraag is goed geschreven?

1. Do she play piano?
2. Does you play football?
3. Does he sing in the shower?

Welke vraag is goed geschreven?

1. Does we talk with our friends?
2. Do you sing in a choir?
3. Do it play in the rain?

Maak een vraagzin
Gebruik het woord: play

Maak een vraagzin
Gebruik het woord: love

Nog één keer herhalen

Welke vraag is goed geschreven?

1. Does she like to sing?
2. Do you bake often?
3. Does he like his friend?

Maak een zin in de Present Simple met het woord: do

Wanneer gebruik je:

Those

1. Bij 1 persoon of iets wat dichtbij is
2. Bij meerdere personen of dingen die verder weg zijn
3. Bij 1 persoon of als iets verder weg is
4. Bij meerdere personen of dingen die dichtbij zijn

Wat is het meervoud van:
Man