TaalCompleet A1 - thema 4 - 4.5 Aan tafel!

TaalCompleet A1 - thema 4 

 4.5 Aan tafel!
woordenschat 
+
lezen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

TaalCompleet A1 - thema 4 

 4.5 Aan tafel!
woordenschat 
+
lezen

Slide 1 - Tekstslide

zetten (ww)
  • het een plek geven
  • beweging

  • Ik zet
  • Jij zet
  • Hij zet
  • Wij / Jullie / Zij zetten

  • zin: Zij zet haar glas naast haar bord.

Slide 2 - Tekstslide

het bord
  • stuk servies waar je van eet

  • de borden

  • zin: De borden hebben verschillende kleuren.

Slide 3 - Tekstslide

het servies
  • bij elkaar horende schotels, borden, schalen etc. die je bij de maaltijd gebruikt


Slide 4 - Tekstslide

het mes
  • voorwerp om mee te snijden

  • de messen

  • zin: Ik heb een mes nodig om te snijden.

Slide 5 - Tekstslide

de vork
  • voorwerp met steel en drie of vier tanden

  • de vorken

  • zin: We eten met vork en mes.

Slide 6 - Tekstslide

de lepel
  • voorwerp waarmee je soep eet

  • de lepels

  • zin: Ik eet soep met een lepel.

Slide 7 - Tekstslide

het bestek
  • lepels, vorken, messen

  • zin: Leg jij het bestek op tafel?

Slide 8 - Tekstslide

het glas
  • waaruit je kunt drinken

  • gemaakt van harde, breekbare, doorzichtige stof

  • de glazen

  • zin: Hier staan drie verschillende glazen.

Slide 9 - Tekstslide

roepen (ww)
  • zeggen dat hij moet komen

  • Ik roep
  • Jij roept - Roep jij?
  • U roep
  • Hij roept
  • Zij roept
  • Wij / Jullie / Zij roepen

  • zin: Papa roept ons. We moeten eten.

Slide 10 - Tekstslide

allemaal
  • de hele groep
  • iedereen 

  • zin: We zitten allemaal aan tafel. 

Slide 11 - Tekstslide

het eten
  • het voedsel
  • rijst, vlees, aardappels, ...

  • zin: Het eten is erg lekker.

Slide 12 - Tekstslide

Eet smakelijk!
  • Voordat je gaat eten, zeg je dat tegen elkaar.

  • smakelijk  
  • wat goed smaakt 
  • wat lekker is

Slide 13 - Tekstslide

Het eten is op.
  • Al het eten zit in je buik.
  • Je bord is leeg.
  • Je bent klaar met eten.

Slide 14 - Tekstslide

het ijs
  • zoet en koud

  • de ijsjes

  • zin: Na het avondeten eten we een ijsje.

Slide 15 - Tekstslide

zetten
Hij ..... de glazen in de kast.
A
zett
B
zet
C
zetten
D
zitten

Slide 16 - Quizvraag

roepen
..... jij Julia even?
A
Roep
B
roep
C
Roept
D
roept

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'het glas'?

A
de glassen
B
de glasen
C
het glazen
D
de glazen

Slide 18 - Quizvraag

Je kunt het na het avondeten eten. Het is zoet en koud.
Wat is het? Met lidwoord (het of de)

Slide 19 - Open vraag

Wat zeg je tegen elkaar, voordat je gaat eten?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'de vork'?

A
de vorkken
B
de vorken
C
de vorks
D
het vorken

Slide 21 - Quizvraag

We zitten ..... aan tafel.
(papa, mama en kinderen)

Slide 22 - Open vraag

Maak een zin met het woord
'de lepel'.

Slide 23 - Open vraag

Maak een zin met de woorden
'het mes' en 'snijden'.

Slide 24 - Open vraag

Maak een zin met de woorden
'het bord' en 'het eten'.

Slide 25 - Open vraag

Vragen
  1. Wie roept Julia?
  2. Wat zet Julia op tafel?
  3. Wat gaan ze doen?
  4. Wat hebben ze allemaal?
  5. Wat drinken ze bij het eten?
  6. Wie krijgen ijs?
  7. Waarmee eten ze het ijs?
  8. Wat drinken Julia en Tom?

Slide 26 - Tekstslide

Wie roept Julia?

Slide 27 - Open vraag

Wat gaan ze doen?

Slide 28 - Open vraag

Wat hebben ze allemaal?

Slide 29 - Open vraag

Wat drinken ze bij het eten?

Slide 30 - Open vraag

Wie krijgen ijs?

Slide 31 - Open vraag

Waarmee eten ze het ijs?

Slide 32 - Open vraag

Wat drinken Julia en Tom?

Slide 33 - Open vraag