Les 2 FPZ - bloedstolling & trombose & embolie

Bloedstolling & trombose
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FarmacotherapieMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Bloedstolling & trombose

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
  • Bloedstolling
  • Trombose
  • Embolie
  • INR
  • Medicatie
  • Opdrachtje (evt. volgende les)
  • Vragen?

Slide 2 - Tekstslide

Waarvoor dient onze
bloedstolling?

Slide 3 - Woordweb

Bloedstolling
  • Verdedigingsmechanisme
  • Voorkomen van bloedverlies
  • Voorkomen van infectie met bacteriën in de bloedbaan 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe werkt stolling?
Beschrijf de stappen

Slide 5 - Woordweb

Werking stolling
  • Weefselbeschadiging
  • Bloedvatwand trekt samen
  • Afdichten met trombocyten (bloedplaatjes)
  • Stollingsmechanisme wordt actief 

Slide 6 - Tekstslide

Stollingsmechanisme
  • Met behulp van vitamine K wordt protombine gevormd in de lever
  • Stoffen komen vrij waarmee protrombine wordt omgezet in trombine
  • Door trombine wordt fibronogeen omgezet in fibrine (vezelachtige massa)
  • Fibrine + bloedplaatjes vormen een korst
  • Bloedplaatjes (=trombocyten) dichten de wond 
  • Zie figuur 19.1 in het FPZ boek)

Kortom: de bloedstolling helpt bij het dichten van wondjes

Slide 7 - Tekstslide

Trombose
  • Bloedstolsel in een bloedvat
  • Hierdoor kan het bloed, het achterliggende gebied niet of onvoldoende bereiken. ​
  • Cellen: - minder zuurstof – afvalstofophoping​





Slide 8 - Tekstslide

Oorzaken trombose
  • Ouderdom
  • Erfelijkheid
  • Hartritmestoornissen
  • Operaties; lang stil zitten of liggen (< bloedcirculatie)
  • Overgewicht
  • Zwangerschap
  • Vaak vliegen 

Slide 9 - Tekstslide

Risicofactoren trombose
  • Roken
  • Aderverkalking
  • Een hoog cholesterolgehalte
  • Een hoge bloeddruk
  • Gebruik van de anticonceptiepil
  • Diabetes 

Slide 10 - Tekstslide

Gevolgen trombose
  • Afsluiting bloedvat of gedeeltelijke afsluiting
  • Bloedvat dicht: achterliggend weefsel kan beschadigen​ -> krijgt geen zuurstof
  • Cellen sterven af




Slide 11 - Tekstslide

Trombose
  1. Ateriële trombose -> stolsel in slagader -> bv. bij een hartinfarct of herseninfarct
  2. Veneuze trombose -> stolsel zit in de ader -> bv. longembolie of trombose in been

Slide 12 - Tekstslide

Embolie
  • Bloedstolsel schiet los
  • Bloedstolsel komt in de bloedbaan
  • Via bloedbaan komt de prop terecht in een belangrijk orgaan
  • Bv. hersenen, longen, het hart of de nieren
  •  Longembolie -> ademen doet pijn / gaat moeizaam

Slide 13 - Tekstslide

Symptomen
  • Bij een hersenembolie zit de embolus in een bloedvat naar de hersenen. Een embolus bij de hersenen kan een herseninfarct of een andere beschadiging in de hersenen veroorzaken.​

  • Bij een longembolie zit de embolus in een bloedvat van de longen.​

Symptomen: benauwdheid, snelle ademhaling, koorts, pijn op de borst en bloed ophoesten.​

  • Een embolie van een beenslagader​
Symptomen: pijn, een dof en koud gevoel en tintelingen in het been veroorzaken. De huid van het been wordt bleek en er ontstaan blauwe plekken.​

  • Bij een embolie van het hart zit er een embolus in één (of meerdere) kransslagaders. Er ontstaat dan een hartinfarct.​




Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Medicatie
  • Antitrombotica = paraplubegrip
  • Anticoagulantia -> veelal preventief
  • Trombocytenaggregatieremmers 
  • DOAC's -> Direct Orale Anticoagulantia -> redelijk nieuw
  • Trombolytica -> ZH of ambu -> parenteraal -> beroerte / hartinfarct -> oplossen stolsel

Slide 17 - Tekstslide

Anticoagulantia
  • Indirect en direct werkend
  • Indirect = cumarineafgeleiden
  • Direct = heparineafgeleiden 

Slide 18 - Tekstslide

Heparine
  • Direct werkend
  • Subcutaan ; kan ook zelf
  • Werkt snel
  •  Na een operatie (knie of heup)
  • Zwangere vrouwen die eerder trombose hebben gehad
  • Nadroparine, Dalteparine en Tinzaparine
  • Soms irritatie op injectieplaats 
  • Denk aan naaldencontainer

Slide 19 - Tekstslide

Cumarine(derivaten)
  • Indirect - na 18 tot 72 uur
  • Vitamine K antagonisten
  • Lever maakt geen Protrombine meer aan door Cumarine
  • Bloedstolling komt dus niet op gang
  • Bloed stolt minder snel (géén bloedverdunners)
  • Tabletten - Acenocoumarol & Fenprocoumon 
  • Ter voorkoming van trombose (bv. na een hartinfarct)

Slide 20 - Tekstslide

Cumarine
  • Dosering ingesteld a.d.h.v. de stollingstijd (INR)
  • Startdosering veelal gelijk
  • Daarna op geleide van stollingstijd
  • Invloed daarop zijn Vit K rijke voedingsmiddelen
  • Door de trombosedienst (TD)
  • Dosering pharmacom: TD
  • BW / overdosering: blauwe plekken
  • Vitamine K als 'tegengif' bij overdosering -> zsm innemen

Slide 21 - Tekstslide

INR
  • De mate waarin het bloed stolt kan worden vastgesteld aan de hand van de stollingstijd
  • International Normalized Ratio (INR). 
  • Geeft aan hoeveel langer het bloed erover doet om te stollen
  • Normaal: INR waarde rond 1
  • Een INR-waarde van 3 betekent dat het bloed 3 keer zo langzaam stolt
  • Zie filmpje volgende dia

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Invloed op INR
  • Wisselwerking met andere geneesmiddelen
  • Koorts, diarree, overgeven
  • Gebruik van voedingssupplementen/multivitaminen (met vitamine K)
  • Een ander voedingspatroon (door vakantie, een dieet of het eten van veel vitamine K-rijke/-arme groenten)
  • Plotselinge verandering van leefomstandigheden (bijvoorbeeld verblijf in een warm land)
  • Ineens veel of weinig sporten of bewegen
  • Grote gewichtsveranderingen
  • Onvoldoende therapietrouw 
  • Andere aandoeningen, stress en/of ziektes

Slide 24 - Tekstslide

Trombocytenaggregatieremmers
  • Verminderen de samenklontering (=aggregatie) van bloedplaatjes (= trombocyten) ​
  • Minder bloedstolsels in bloedvat -> minder kans hart- en vaatziekten​
  • Profylactisch gebruik​ (hart/hersen infarct, TIA)
  • Bijwerkingen: bloedingen, bijvoorbeeld maag/darm (= zwarte ontlasting)
  • Daarom: meestal maagbeschermer erbij​
  • Interactie met NSAID! (voorkeur paracetamol)





Slide 25 - Tekstslide

Trombocytenaggregatieremmers
  • Acetylsalicylzuur 80mg
  • Carbasalaatcalcium 100mg (Ascal / hoofdpijn 500/1000mg)
  • Clopidogrel 75mg
  • Prasugrel (Efient) of Ticagrelor (Brilique) in combi met Acetyl80 ná hartinfarct

Let op: wondjes gaan minder snel dicht door verlengde bloedingstijd

Slide 26 - Tekstslide

DOAC's
  • Direct werkende orale anticoagulantia (=antistolling)
  • Remmen de stollingstijd
  • Nieuwere middelen ter vervanging van vitamine K antagonisten (cumarinederivaten)
  • Geen antidotum
  • Geen controle bij trombosedienst
  • Therapietrouw benadrukken!
  • Rivaroxaban (Xarelto), Apixaban (Eliquis) en Edoxaban (Lixiana)

Slide 27 - Tekstslide

Medicatiebewaking
  • CI trombose -> melding bij hormonen (anticonceptie/overgang)
  • Cumarinederivaten -> veel interacties -> fax trombosedienst
  • CI Cumarinederivaten -> niet bij zwangerschap of darmzweren
  • Denk ook om zelfzorg: bv. vitamine K of Miconazol
  • Alcohol versterkt werking Cumarinederivaten -> verlengde stollingstijd
  • Denk aan DM / PD -> soms bewust, soms niet

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht!
Zoek in groepjes uit wat het volgende is:
  • Hartinfarct
  • TIA
  • Herseninfarct

Leg het vervolgens uit aan de klas
timer
15:00

Slide 29 - Tekstslide

Tips
  • https://www.trombosestichting.nl/trombose/oorzaken/lange-reizen/
  • https://denationaletrombosedienst.nl/wat-is-een-inr-waarde/



Zijn er nog vragen?

Slide 30 - Tekstslide

Welke vitamine speelt een belangrijke rol bij het stollingsproces?
A
Vitamine A
B
Vitamine D
C
Vitamine K
D
Vitamine B groep

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het nut van de bloedstolling?
A
Voorkomt indringers en bloedverlies
B
Het voorkomt dat overal zuurstof komt

Slide 32 - Quizvraag

Onder welke groep valt Acenocoumarol?
A
DOAC's
B
Cumarinederivaten
C
Heparine

Slide 33 - Quizvraag

Welk middel valt onder de groep trombocytenaggregatieremmers?
A
Fenprocoumon
B
Vitamine K
C
Carbasalaatcalcium
D
Fraxiparina

Slide 34 - Quizvraag

Wie bepaald de dosering bij Acetylsalicylzuur?
A
De arts
B
De patiënt
C
De trombosedienst
D
De apotheek

Slide 35 - Quizvraag

Welk middel kun je geven bij een overdosis Acenocoumarol?
A
Paracetamol
B
Vitamine D
C
Vitamine K
D
Heparine

Slide 36 - Quizvraag