De luchtpijp is een holle buis die aansluit op de onderkant van het strottenhoofd. De wand van de luchtpijp bevat hoefijzervormige kraakbeenringen, waardoor de luchtpijp altijd openstaat. De luchtpijp splitst zich in twee takken: de bronchiën. De wand van de bronchiën bevatten ook kraakbeenringen. De bronchiën vertakken zich in steeds kleinere luchtpijptakjes. Op de wanden van de kleinste luchtpijptakjes zitten de longblaasjes. De wanden van de luchtpijp, bronchiën, luchtpijptakjes en longblaasjes zijn bekleed met slijmvlies. Trilharen vervoeren het slijm continu naar de keelholte. Daar wordt het slijm ingeslikt. Als de trilharen het slijm niet voldoende snel kunnen vervoeren, helpt het om te hoesten. Door te hoesten, gaat het slijm uit de longen en komt het in de keelholte terecht