uitleg hww-zww (paragraaf 3.4)

hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord (par. 3.4)



doel: je kunt een hww en zww herkennen in de zin.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord (par. 3.4)



doel: je kunt een hww en zww herkennen in de zin.

Slide 1 - Tekstslide

wat we al weten:
werkwoorden zijn doe-woorden: drukken een handeling uit
of 
werkwoorden duiden een situatie aan

Slide 2 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord (zww) 
Jan fietst.

zww = fietst

- een zww heeft een 
duidelijke betekenis

Slide 3 - Tekstslide

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.


hww: heeft
zww: gefietst




Slide 4 - Tekstslide

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.

hww = heeft
zww = gefietst

hww: geen duidelijke betekenis

voorbeelden hww: zijn, gaan, willen, kunnen, moeten.






Slide 5 - Tekstslide

hebben als zww
Mannetje heeft de steeksleutel.

- zww = heeft. 
- werkwoord met betekenis. 

Slide 6 - Tekstslide

Samenvatting
- als er 1 werkwoord in een zin staat, is dit het zww.

-als er meerdere werkwoorden in een zin staan:  
- zww is het laatste werkwoord van een zin.
- alle andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

huiswerk: 
 maken opdracht 1 t/m 4 (paragraaf 3.4)

Slide 8 - Tekstslide

nog een extra voorbeeld

Slide 9 - Tekstslide

Piet geeft Anna een cadeau.

Werkwoorden: geeft

Geeft = zww. 
het duidt wat er gebeurt, 'geeft' geeft betekenis.

Slide 10 - Tekstslide

Gisteren heeft Piet een cadeau gegeven aan Anna.

 

Slide 11 - Tekstslide

Gisteren heeft Piet een cadeau gegeven aan Anna.

 hww: heeft
zww: gegeven

Gegeven: duidelijke betekenis

Slide 12 - Tekstslide