Past simple and past perfect

Past Simple vs Past Perfect
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Past Simple vs Past Perfect

Slide 1 - Tekstslide

Lesson goal
At the end of this class you can:
  • apply  the past simple and the past perfect correctly to sentences that provide a clear context and/or signal words. 


Slide 2 - Tekstslide

Past simple & past perfect

Slide 3 - Tekstslide

Gebeurtenis die helemaal in het verleden ligt zonder link naar nu. 
Gebeurtenis in het verleden die plaatsvindt voor een andere gebeurtenis in het verleden
Gebeurtenis in het verleden die een link heeft met nu.
Gebeurtenis in het verleden die een tijdje aan de gang was. 
Past continuous 
Present perfect 
Past simple 
Past perfect 

Slide 4 - Sleepvraag

has/have + voltooid deeltwoord (stam +ed/ irregular verbs 3e rij)
was/were + ing-vorm 
had + voltooid deelwoord (stam +ed/ irregular verbs 3e rij)
stam + ed / irregular verbs rij 2
Past continuous 
Present perfect 
Past simple 
Past perfect 

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Video

Past simple: een actie in het verleden met geen link naar het heden.  

Slide 7 - Tekstslide

Hoe? Stam + ed/ 2e rijtje irregular verbs.
Yesterday, they walked to school/ she went to the park.

Slide 8 - Tekstslide

Past perfect: een actie die in het verleden plaatsvond vóór een andere actie in het verleden.  

Slide 9 - Tekstslide

Hoe? Had + stam+ ed/ had + 3e rijtje irregular verbs. 
John had travelled all around the globe/ had paid all his bills.

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer er twee acties in het verleden plaatsvinden, gebruik je voor de actie die het verst in het verleden ligt de past perfect.

Slide 11 - Tekstslide

Some examples:
  • When we entered the cinema, the movie had already started.

  • James apologised for the trouble he had caused

  • Before they arrived in London they had visited Paris and Amsterdam.


Slide 12 - Tekstslide

Choose the correct forms:
After the family ...... [to have] breakfast, they .... [to go] to the zoo.
A
have, had gone
B
hadded, did gone
C
had had, went
D
had, had gone

Slide 13 - Quizvraag

When Jenny ..... [to call] I ...........[just, to finish] my breakfast
A
had called, had just finished
B
called, had just finished
C
called, just finished
D
had called, just finished

Slide 14 - Quizvraag

When Serina ..... [to read] all the birthday cards, she ......[to make] a short thank-you speech.
A
readed, had made
B
read, maked
C
had read, had med
D
had read, made

Slide 15 - Quizvraag

When the police ..... [to arrive], the thief .....[already, to escape].
A
arrived, already escaped
B
had arrived, already escaped
C
had arrived, had already escaped
D
arrived, had already escaped

Slide 16 - Quizvraag

Jill ..... [to meet] Ryan before you ...... [to introduce] them at the party last night.
A
meet, introduced
B
had met, introduce
C
met, had introduced
D
had met, introduced

Slide 17 - Quizvraag

Do you feel confident that you can apply the past simple and the past perfect correctly to sentences with a clear context and/or signal words?
010

Slide 18 - Poll

Some more practice!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link