12/11 TOETS Werkwoorden - stam - vervoegen

Toets werkwoorden
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Toets werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Werken
Werken = het hele werkwoord
Stam = hele werkwoord -en

werk

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de stam van "Wandelen"

Slide 3 - Open vraag

Wat is de stam van "zingen"

Slide 4 - Open vraag

Wat is de stam van "mengen"

Slide 5 - Open vraag

Opgelet : sommige werkwoorden vermeerderen de klinker

lopen - niet ik lop, maar ik lOOp

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de stam van "maken"

Slide 7 - Open vraag

Wat is de stam van "Koken"

Slide 8 - Open vraag

Wat is de stam van "eten"

Slide 9 - Open vraag

Wat is de stam van "betalen"

Slide 10 - Open vraag

Zwemmen
Werken = het hele werkwoord
Stam = hele werkwoord -en

zwemm
--> zweM

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de stam van "voetballen"

Slide 12 - Open vraag

Wat is de stam van "zitten"

Slide 13 - Open vraag

Wat is de stam van "plakken"

Slide 14 - Open vraag

Schrijven
Werken = het hele werkwoord
Stam = hele werkwoord -en

schrijv
--> schrijF

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de stam van "sterven"

Slide 16 - Open vraag

Wat is de stam van "sterven"

Slide 17 - Open vraag

Lezen
Werken = het hele werkwoord
Stam = hele werkwoord -en

Lez
--> leeS

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de stam van "verhuizen"

Slide 19 - Open vraag

Wat is de stam van "reizen"

Slide 20 - Open vraag

Ik
Jij / hij / zij
Wij/jullie / zij
Het werkwoord: dansen
dans
danst
dansen

Slide 21 - Sleepvraag

Ik
Jij / hij / zij
Wij/jullie / zij
Het werkwoord: zingen
zing
zingt
zingen

Slide 22 - Sleepvraag

Ik
Jij / hij / zij
Wij/jullie / zij
Het werkwoord: schrijven
schrijf
schrijft
schrijven

Slide 23 - Sleepvraag

Ik
Jij / hij / zij
Wij/jullie / zij
Het werkwoord: drinken
drink
drinkt
drinken

Slide 24 - Sleepvraag

Vervoeg het werkwoord 'luisteren'
ik
jij
hij / zij
wij / jullie / zij

Slide 25 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord 'eten'
ik
jij
hij / zij
wij / jullie / zij

Slide 26 - Open vraag

rijden
Hij ............. erg lekker.
A
rijdt
B
rijd
C
rijt
D
rijdet

Slide 27 - Quizvraag

vinden
Ik ............. dat plan best goed.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vindet

Slide 28 - Quizvraag

beginnen
Ik ................ om 14.00 uur.

Slide 29 - Open vraag

studeren
Wij................ om 14.00 uur.

Slide 30 - Open vraag

drinken
Jij ................ veel water.

Slide 31 - Open vraag

eten
Jasmin en Fadil ................
graag frietjes.

Slide 32 - Open vraag

schrijven
Hij ... een brief.

Slide 33 - Open vraag


Hoe goed is deze toets?

Slide 34 - Poll

Slide 35 - Tekstslide