herhaling vragers en aanbieders

week 8 les 2 
voorbereiding proefwerk
lesbrief vragers en aanbieders.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

week 8 les 2 
voorbereiding proefwerk
lesbrief vragers en aanbieders.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

druk op het hoofdstuk.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • De opbrengsten
  • Totale opbrengst of omzet = TO
  • TO = prijs x afzet
  • TO = p x q
  • Bijvoorbeeld
  • TO = 5q
  • GO=?
  • De kosten
  • Totale kosten = TVK +TCK
  • TVK = afhankelijke van q dus
  • TK = GVK x q + TCK

  • GVK??????
  • Gemiddeld variabele kosten
  • Variabele kosten per product.
  • Wat is de GVK bij opdracht 1.7?
  • en hoe ziet de TK functie er dan uit?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TK, TCK en TVK

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De MO en MK
Met behulp van de marginale opbrengst en de marginale kosten kan je de marginale winst bepalen. Dit is dus de extra winst die je krijgt als je een product meer verkoopt.
MO> MK  doorgaan nog extra winst
MO< MK stoppen geen extra winst
MO=MK maximale winst

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de basiszorgverzekering is een voorbeeld van..
A
collectief verzekeren
B
particulier verzekeren
C
vrijwillig verzekeren
D
averechtse selectie

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De Nederlandse basiszorg is gebaseerd op het principe van
A
profijtbeginsel
B
draagkrachtbeginsel
C
solidariteitsbeginsel
D
kapitaaldekkingsstelsel

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij particuliere verzekeringen wordt je premie bepaald door..
A
hoogte schade+ risico
B
hoogte verzekerd bedrag+ claims
C
risico+ aantal deelnemers verzekering
D
risico+ hoogte verzekerd bedrag

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bij het bonus/ malus systeem..
A
betalen goede en slechte risico's evenveel premie
B
hangt je premie af van schadevrije jaren
C
krijgen slechte risico's korting op hun premie
D
hanteren ze niet een vorm van premiedifferentiatie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verschijnsel dat mensen zich, omdat ze toch verzekerd zijn en financieel zo weinig risico lopen, roekelozer gaan gedragen noemen we..
A
averechtse selectie
B
asymmetrische informatie
C
moral hazard
D
risico-aversie

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

slechte risico's zijn klanten die..
A
oud zijn
B
klanten die meer premie betalen dan claims indienen
C
klanten die veel risico nemen
D
klanten die meer claimen dan premie betalen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het instellen van eigen risico betekent
A
dat iedereen een procentueel deel van zijn claims moet meebetalen
B
dat iedereen het eerste bedrag aan schadeclaims zelf moet betalen
C
dat klanten alles boven een maximum bedrag zelf moeten betalen
D
dat de goede risico's meer moeten betalen dan de slechte risico's

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oplossingen voor het probleem averechtse selectie zijn het instellen van:
A
1. moral hazard 2. eigen risico 3. premie verhogen
B
1. eigen risico 2. premiedifferentiatie 3. risico-aversie
C
1. premiedifferentiatie 2. eigen risico 3. maximum claimbedrag
D
1. maximum claimbedrag 2. eigen risico 3. premie verhogen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag en aanbod
Vraag
Hoeveelheid producten dat er vanuit de markt gevraagd wordt
Aanbod
Hoeveelheid producten dat er op de markt aangeboden wordt

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraagfunctie
Verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid

Voorbeeldfunctie
Qv = 200 - 50P







 
* Qv = Gevraagde hoeveelheid (Q = quantity & v = vraag)
P staat voor prijs van een enkel product
* Als er staat 50P, dan staat er eigenlijk 50 x P

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanbodfunctie
Verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid

Voorbeeldfunctie
Qa =75P - 100







 
* Qa = Aangeboden hoeveelheid (Q = quantity & a = aanbod)
* P staat voor de prijs van een enkel product
* Als er staat 75P, dan staat er eigenlijk 75 x P

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag- en aanbodfunctie
Vraagfunctie                                               Aanbodfunctie
Qv = 450 - 90P                                            Qa = 200P - 250







 
Prijs
Gevraagde hoeveelheid
Berekening
€ 1,00
€ 5,00
Prijs
Aangeboden hoeveelheid
Berekening
€ 2,00
€ 4,00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanbodfunctie
Qa = 75P - 100






 
* P staat voor de prijs van een enkel product
* Als er staat 75P, dan staat er eigenlijk 75 x P
Prijs
Aanbod
Berekening
€ 2,00
50
75 x 2 - 100
€ 3,00
125
75 x 3 - 100
€ 4,00
200
75 x 4 - 100

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraagfunctie
Qv = 200 - 50P







 
* P staat voor de prijs van een enkel product
* Als er staat 50P, dan staat er eigenlijk 50 x P
Prijs
Vraag
Berekening
€ 1,00
150
200 - 50 x 1
€ 2,00
100
200 - 50 x 2
€ 3,00
50
200 - 50 x 3

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

consumentensurplus
en producentensurplus samen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De betalingsbereidheid van een consument is
A
de prijs die de sonsument moet betalen voor het product
B
de prijs die de consument maximaal wil betalen voor het product
C
het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het consumentensurplus van een consument die een bepaald product wil kopen is
A
het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs
B
het verschil tussen de betalingsbereidheid van alle kopers en de marktprijs
C
het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid van alle kopers bij elkaar opgeteld
D
het verschil tussen de evenwichtsprijs en de laagste prijs.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vraaglijn is meestal ..1..omdat bij een prijsstijging ..2..producten worden gekocht. Welke woorden moeten worden ingevuld.
A
1=stijgend 2 =meer
B
1=stijgend 2=minder
C
1=dalend 2=meer
D
1=dalend 2=minder

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca-Cola niet?
A
Het inkomen van de consumenten stijgt
B
De prijs van Pepsi-Cola daalt
C
De prijs van Coca-Cola stijgt
D
De behoefte aan cola daalt

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als het aantal kopers van wasmachines toeneemt, verschuift de vraaglijn van wasmachines
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het producentensurplus voor één producent is
A
de prijs die de producent ontvangt voor het product
B
de waarde van alle producten die hij kan verkopen
C
de prijs die aan de producent wordt betaald min de prijs die hij minimaal wil ontvangen
D
de waarde van de opofferingskosten van de producent

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De aanbodlijn is door een bepaalde gebeurtenis naar rechts verschoven. De verschuiving kan veroorzaakt zijn door
A
de komst van nieuwe aanbieders op de markt
B
het faillissement van een aantal aanbieders
C
een stijging van de olieprijs, waardoor het product duurder wordt.
D
een stijging van de loonkosten die wordt doorberekend in de prijs

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmarkt

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Krappe arbeidsmarkt
Ruime arbeidsmarkt

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ruime arbeidsmarkt?
A
Het gaat goed met de economie
B
Er zijn weinig vacatures
C
Er zijn veel vacatures
D
Het gaat slecht met de economie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is hier een krappe of ruime arbeidsmarkt?
A
Ruime arbeidsmarkt
B
Krappe arbeidsmarkt

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een krappe arbeidsmarkt heeft een tekort aan werknemers.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Juist
Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijslasticiteit van de vraag

De prijselasticiteit (van de vraag) geeft aan in hoeverre de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van de prijs.

Prijselasticiteit van de vraag (Ev) =

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden

1) Stel dat de prijs stijgt met 5% en dat daardoor de gevraagde hoeveelheid daalt met 10%.
De waarde van de elasticiteit is: -10% / 5% = -2. Dit is elastisch.


2) Stel dat de prijs daalt met 10% en dat daardoor de gevraagde hoeveelheid stijgt met 4%.

De elasticiteit is: 4% / -10% = -0,4. Dit is inelastisch.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3) Stel dat de elasticiteit gelijk is aan -0,5.

De prijs stijgt met 5%.

De gevraagde hoeveelheid zal veranderen met: 5% x -0,5 = - 2,5%


4) Stel dat de elasticiteit gelijk is aan -2.

De gevraagde hoeveelheid is gedaald met -20%.

De prijsstijging is -20% / -2 = 10% geweest

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

externe effecten

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het lawaai van een overvliegend vliegtuig is een negatief extern effect
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is sprake van een elastisch vraag. De prijs stijgt met 2%. De vraag zal...
A
met meer dan 2% dalen
B
met minder dan 2% dalen
C
met meer dan 2% stijgen
D
met minder dan 2% stijgen

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel, de prijs daalt met 5%.
De elasticiteit is -2.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De prijs daalt met 10% en hierdoor stijgt de vraag met 20%.
Hoe groot is de elasticiteit en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2 Inelastisch
B
Ev = -2 Elastisch
C
Ev = -0,5 Inelastisch
D
Ev = -0,5 Elastisch

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5.
Als de prijs stijgt dan.....................omzet
A
daalt
B
stijgt
C
blijf gelijk

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deelmarkt 1: de jongeren
Oude afzet 2000 oude prijs €35
Nieuwe afzet 6000 nieuwe prijs €15
Wat is de prijselasticiteit?
A
-3.5
B
-3.6
C
-4
D
-4.2

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies