Les 1.3 Koks-GHV-ZLH

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
KokMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tom____at eight o'clock
A
goes up
B
gets up
C
gets

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We ____ got a dog
A
haven't
B
hasn't
C
don't

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Yesterday was the ____of December
A
three
B
third
C
day three

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I like this show. ___do I.
A
Either
B
Neither
C
So

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

There___a terrible accident if the pilot hadn't reacted so quickly.
A
had been
B
was
C
would have been

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

''I've got a headache.'' Maybe you ___ to take an aspirin.
A
should
B
ought
C
don't

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Should and Ought
Should is used more often and is less formal.
Ought to is very uncommon in everyday use, especially in its negative and interrogative form, and is generally more formal.

Je geeft advies aan iemand.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

He is older___ me.
A
Than
B
Then

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Then or than
Then = 'dan' of 'toen'. Hiermee wordt tijd bedoelt.
Then it is on the couch.

Than = een vergelijking
Dad is older than mum

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
SHITY-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonten, feiten en tijdschema's.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Welke zin staat niet in de present simple?
A
Dogs wag their tail when they are excited.
B
Sarah usually runs to school.
C
Cats tend to scratch things.
D
Jeffrey has been cycling for hours.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 21 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga zelfstandig aan de slag met de opdrachten
Deel 1 & 2
timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interrogative
Mr Grey teaches maths

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontkennend zin
A
She hasn't got a book.
B
She has got a book.
C
Has she got a book?

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Affirmative sentence
We never …..(go) to the circus

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de correcte vragende zin van:
Jack is funny
A
Does Jack is funny?
B
Is Jack funny?
C
Have Jack got funny?

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke ontkennende zin is goed?
A
She plays not tennis.
B
she doesn't play tennis.
C
she don't play tennis.
D
she doesn't plays tennis.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Negative sentences
John …….(not go) to the disco

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragend zin
A
She hasn't got a book.
B
She has got a book.
C
Has she got a book?

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Affirmative sentences
She sometimes... (read) books

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

welke ontkennende zin is goed?
A
I live not in Amsterdam.
B
I doesn't live in Amsterdam.
C
I don't live in Amsterdam.
D
I don't lives in Amsterdam.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de vragende zin van

We like icecream?
A
Do we like icecream?
B
Can we like icecream?
C
Like we icecream?

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga zelfstandig aan de slag met de opdrachten
timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies