4.1 - Week 41 - Stijl

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

ZRGVEPL419AK

Wanneer gebruik je 'dan' en wanneer 'als'?

Als en dan gebruik je bij vergelijkingen.

Bij een vergelijking met de vergrotende trap (groter, beter, etc.) gebruik je dan.

• Hij is sneller dan jij (bent).

Wanneer er in de vergelijking sprake is van gelijkheid (even groot, even leuk, etc.) dan gebruik je het woord als.

• Zij is net zo snel als ik (ben).

Bij vergelijkingen met zo gebruik je altijd als, ook als er sprake is van ongelijkheid.

• Hij eet twee keer zoveel als ik.

Voor Nederlands hebben we twee keer zo veel huiswerk (als / dan) voor Engels.

1. als
2. dan

Ik vind Pride &Prejudice toch een mooiere film (als / dan) die nieuwe comedy.

1. als
2. dan

Marie bleef drie keer zo lang in de sauna (als / dan) Susanne.

1. als
2. dan

Daar zou ik wel twee keer langer over moeten nadenken (als / dan) ik nu heb gedaan.

1. als
2. dan

Je bent helemaal niet beter in rekenen (als / dan) ik.

1. als
2. dan

Mijn buren zijn niet zo blij met mijn nieuwe trompet (als / dan) ik.

1. als
2. dan

Dat kan ik vast drie keer sneller (als / dan) jij.

1. als
2. dan

Ik heb twee keer zo hard gelopen (als / dan) Jamie?

1. als
2. dan

Ik vind dit woordenboek niet zo volledig (als / dan) de Dikke Van Dale.

1. als
2. dan

Dit broodje vind ik net zo lekker (als / dan) een gebakje.

1. als
2. dan

Wanneer gebruik je 'me / mijn', 'u / uw' en 'jou / jouw'?

U / Uw drankje is inmiddels niet meer zo koud.

1. U
2. Uw

Je moet het (me / mij) maar niet kwalijk nemen.

1. me
2. mij

(Me / Mijn) zusje is gisteren vijf jaar geworden.

1. Me
2. Mijn

Van (u / uw) had ik dat niet verwacht.

1. u
2. uw

Dat boek van (jou / jouw) is niet gekaft.

1. jou
2. jouw

Van (mij / mijn) moeder hoef je geen medelijden te verwachten.

1. me
2. mijn

Moet dat konijn van (jou / jouw) niet gevoerd worden?

1. jou
2. jouw

Is (jou / jouw) lippenstift nou rood of roze?

1. jou
2. jouw

Die kat van (u / uw) is best brutaal.

1. u
2. uw

Nou, die vader van (jou / jouw) heeft ons allemaal perplex doen staan!

1. jou
2. jouw

Wanneer gebruik je 'zij', 'hun' en 'hen'?

Hun, hen en zij/ze worden vaak door elkaar gehaald. Vooral hun wordt vaak verkeerd gebruikt.

Hun gebruik je:

• als bezittelijk voornaamwoord;
• als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.

•  Dat is hun bal.
•  Ik heb hun een cadeautje gegeven.

Hen gebruik je:

• als lijdend voorwerp;
• na een voorzetsel.

•  Ik heb hen gezien.
•  Ik heb het cadeautje aan hen gegeven.

Met hun of hen verwijs je naar personen, niet naar dieren of dingen. Als het lijdend of meewerkend voorwerp een ding of dier is, gebruik je ze.

•  Ik ben mijn handschoenen kwijt. Heb jij ze gezien?
•  Mijn vader heeft twee koeien. Hij geeft ze elke dag hooi.

Ik heb (zij / hun / hen) gevraagd het te vergeten.

1. zij
2. hun
3. hen

Het is beter (zij / hun / hen) erbij te betrekken.

1. zij
2. hun
3. hen

Je kunt het toch aan (zij / hun / hen) vragen?

1. zij
2. hun
3. hen

(Zij / Hun / Hen) zullen dat heel fijn vinden.

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Ik schaam me dat ik (zij / hun / hen) zo rot heb behandeld.

1. zij
2. hun
3. hen

(Zij / Hun / Hen) zullen je erg missen.

1. Zij
2. Hun
3. Hen

(Zij / Hun / Hen) zijn ook gastvrij

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Ik ga vanaf nu vriendelijk tegen (zij / hun / hen) zijn.

1. zij
2. hun
3. hen

Hij moet zich met (zij / hun / hen) verzoenen.

1. zij
2. hun
3. hen

Ze weigeren met (zij / hun / hen) mee te doen.

1. zij
2. hun
3. hen

HUISWERK

Na de herfstvakantie is het volgende gemaakt:

- Werkboek:

 opdracht 1 t/m 5 (blz. 131)

- Online:

als/dan, jou/jouw, geslacht

Noem twee dingen die goed gingen.

Noem één ding waar je nog meer over wilt weten.

https: