D toets unité 6

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le planning d'aujourd'hui
  • Le but d'aujourd'hui
  • lessonup: D - toets U6
  • pour le test:
vocabulaire N-F U6
pronom relatif
verbindingswoorden
être/avoir/faire/aller



Slide 2 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord: 
qui / que / dont
Het betrekkelijk voornaamwoord staat altijd aan het begin van een bijzin en slaat terug op (heeft betrekking op) een woord(groep) uit de hoofdzin (antecedent). De functie binnen de bijzin bepalen welk betr. vnw je in het Frans moet gebruiken. Het maakt daarbij meestal niet uit of het om personen of dingen gaat.

Slide 3 - Tekstslide

DONT
Kijk uit! Een aantal werkwoorden in het Frans werken altijd met voorzetsel DE. De werkwoorden die het vaakst voorkomen zijn de volgende. Leer deze uit je hoofd:
  • avoir besoin de quelque chose - iets nodig hebben.
  • avoir envie de quelque chose - zin hebben in 
  • avoir peur de quelqu'un / quelque chose - bang zijn voor iemand/iets
  • parler de quelque chose/ quelqu'un. - praten over iets/ iemand
  • rêver de - dromen van

Slide 4 - Tekstslide

Conseil! Dont is nooit meteen gevolgd door een pv
L'eau dont on a besoin pour survivre. Het water dat wij nodig hebben om te overleven.
Le gâteau dont j'ai envie est dans la vitrine. Het gebak dat ik wil ligt in de vitrine.
L'homme dont j'ai peur. De man waarvoor ik bang ben.

enz.

Slide 5 - Tekstslide

Il faut se poser 2 questions 
  1. Il y a un antécédent?
  2. Quelle est la fonction du pronom relatif dans la phrase subordonnée? 

Slide 6 - Tekstslide

A apprendre par coeur!

Slide 7 - Tekstslide

C'est l'élève ___ est chaque matin en retard. 
  1. Il y a un antécédent?
                    OUI
  2. Quelle est la fonction du pronom relatif dans la phrase subordonnée? 
                    SUJET
                  => QUI

Slide 8 - Tekstslide

J’ai compris ___ il a dit. 
  1. Antécédent?
                   NON!
  2. Fonction du pronom relatif?
                    COD!
          => CE QUE/QU'

Slide 9 - Tekstslide

Le prof ___ je déteste est là.
  1. Antécédent?
                    OUI!
  2. Fonction du pronom relatif?
                    COD!
                 => QUE

Slide 10 - Tekstslide

Voici la recette .... je t'ai souvent parlé.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 11 - Quizvraag

La monnaie .... il nous rend n'est pas suffisante.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 12 - Quizvraag

La réponse ........ suivra sera très simple à comprendre.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 13 - Quizvraag

Monsieur, il y a une erreur dans le test .... vous avez donné!
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 14 - Quizvraag

welk verbindingswoord past in de zin?

.... on va au lycée, après on va à la piscine.
A
mais
B
par exemple
C
donc
D
d'abord

Slide 15 - Quizvraag

welk verbindingswoord past in de zin?
.... il fait beau le weekend, je vous invite pour un bbq chez moi.
A
mais
B
donc
C
s'
D
ensuite

Slide 16 - Quizvraag

welk verbindingswoord past in de zin?
.... j'étais jeune, je portais des jupes très courtes.
A
quand
B
donc
C
mais
D
ainsi que

Slide 17 - Quizvraag

geef een verbindingswoord dat in de zin past:
Il ne viendra pas à la fête, .... son père est malade

Slide 18 - Open vraag

welk verbindingswoord past in de zin?
Elle a attrapé le COVID 19, .... elle n'est pas à l'école.

Slide 19 - Open vraag

hoeveel vertrouwen heb je in de toets van vrijdag?
prima, geen probleem, dit wordt zeker een voldoende
als ik nog even flink leer, komt het goed
ik twijfel nog of ik alles goed begrepen heb
het is eigenlijk te lekker weer om te leren dus laat maar....
zet alvast maar een 1 op mijn blaadje

Slide 20 - Poll