4.2 t/m 4.4 Herhaling

Herhaling Water 4.2, 4.3 + 4.5


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Water 4.2, 4.3 + 4.5


Slide 1 - Tekstslide

Verdamping leidt tot een......................... van het oppervlaktewater. 
Hierdoor is er .........................water beschikbaar als drinkwater of voor de............................ In sommige gebieden valt er..........................neerslag, waardoor het grondwater daalt.
Er is dus minder .......................van water. Daardoor wordt er al snel..................... gebruikt dan er beschikbaar is.  
afname
toename
minder 
meer
landbouw
waterkring
loop
meer
minder
aanvoer 
afvoer
minder
meer 

Slide 2 - Sleepvraag

De hoeveelheid grondwater neemt af
Er ontstaat een kale vlakte
De neerslag kan daardoor niet meer in de grond zakken
De neerslag spoelt snel over het land naar een rivier

Slide 3 - Sleepvraag

Hoger watergebruik
Minder water beschikbaar

bevolkingsgroei 
ontbossing 
watervervuiling
klimaatverandering
waterverspilling in de landbouw
hoge watervoetafdruk

Slide 4 - Sleepvraag

Beschrijf wat je ziet!
Hoe komt een meer aan zijn water?
Waardoor krijgt het meer geen water meer? 
Wat gebeurt er 'onderweg'
Wat blijft er achter? Als al het water weg is? 
Welke gevolgen kun je bedenken? 
- gezondheid
- economisch
- natuur

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

De hoeveelheid zoet water op aarde neemt niet af, hoeveel er ook gebruikt wordt.Leg uit hoe dat kan.

Slide 7 - Open vraag

Welke uitspraak over waterkringlopen is waar?
A
Bij de korte waterkringloop valt neerslag in een rivier
B
Bij de lange waterkringloop verdampt water uit een gletsjer
C
De hoeveelheid water op aarde neemt langzaam af
D
Wolken ontstaan doordat lucht met waterdamp afkoelt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is nu het verschil tussen de korte en de lange kringloop?

Slide 9 - Open vraag

Welke vier soorten water zijn zoet?
Zoet water 
F water in de oceaan 
E water in een gletsjer
D zeewater
C sneeuw
B regenwater
A grondwater

Slide 10 - Sleepvraag

Je ziet de rivier de Rijn.
Welke landen horen bij de letters?

A
A = Zwitserland, B = Duitsland, C = Nederland
B
A = Duitsland, B = België, C = Nederland
C
A = Zwitserland, B = België, C = Nederland
D
A = Duitsland, B = Nederland, C = België

Slide 11 - Quizvraag

Welk begrip past het beste bij de omschrijving?

"De rivier begint langzamer te stromen. Hij maakt grote bochten. Die bochten worden steeds groter."

A
bovenloop
B
bron
C
middenloop
D
monding

Slide 12 - Quizvraag

Vroeger overstroomden grote delen van het rivierengebied in Nederland elk jaar. Tegenwoordig is dat niet meer zo. Hoe komt dat?

Slide 13 - Open vraag

Wat is de goede volgorde bij de Korte Kringloop van water?
A
Neerslag, zeewater verdampt, waterdamp stijgt
B
Waterdamp stijgt, neerslag, zeewater verdampt
C
zeewater verdampt, waterdamp stijgt, neerslag
D
waterdamp stijgt, wolken regenen uit op het land, water via rivieren terug naar zee

Slide 14 - Quizvraag

Hier stroomt het water het hardst:
A
Middenloop
B
Benedenloop
C
Bovenloop
D
Achterloop

Slide 15 - Quizvraag

Hier vindt het meeste sedimentatie plaats:
A
Middenloop
B
Benedenloop
C
Bovenloop
D
Achterloop

Slide 16 - Quizvraag

Erosie vindt plaats in:
A
De binnenbocht van een rivier
B
De buitenbocht van een rivier
C
Aan het einde van het rivier
D
Bij de rotsen

Slide 17 - Quizvraag

Het slingeren van een rivier heet:
A
Meanderen
B
Rivierslinger
C
Erosie
D
Sedimentatie

Slide 18 - Quizvraag

Het einde van de Rijn, waar de rivier zee in stroomt, heet ook wel:
A
De monding
B
De overloop
C
De eindloop
D
Estuarium

Slide 19 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze foto?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 20 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze foto?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde als je kijkt vanaf de bron van de rivier?
A
Benedenloop, middenloop, bovenloop
B
Bovenloop, benedenloop, middenloop
C
Middenloop, benedenloop, bovenloop
D
Bovenloop, middenloop, benedenloop

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel waterscheidingen en hoeveel stroomgebieden zie je hier?

Slide 24 - Open vraag

Een droogmakerij is een…
A
machine waarmee een polder wordt droog gepompt.
B
polder die nog niet af is.
C
polder waar de natuur de waterstand regelt.
D
droog gepompt meer.

Slide 25 - Quizvraag

Na de Watersnoodramp werden maatregelen genomen. Hoe word dat plan genoemd?
A
Deltawerken
B
Oosterscheldekering
C
Ruimte voor de Rivier
D
Nederland veilig!

Slide 26 - Quizvraag

Is de afsluitdijk een dijk of een dam?
A
Dijk
B
Dam

Slide 27 - Quizvraag

Ligt gebied B onder of boven zeeniveau?
boven

A
Onder
B
Boven

Slide 28 - Quizvraag

Welke stad wordt bedreigd als de duinen bij de pijl weg zouden slaan?


A
Emmen
B
Den Haag
C
Maastricht
D
Almere

Slide 29 - Quizvraag

Hoe heet een gebied waar water wordt weggepompt om de grond bewoonbaar te maken?

Slide 30 - Open vraag