In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H11- voortplanting
Opstart:
telefoon in de telefoontas
ga zitten volgens de plattegrond
PAK ALVAST JE BOEK EN SCHRIFT
Boek B
timer
3:00
Slide 1 - Tekstslide
11.4 Je lijkt op.......
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling
In het kort kijken we terug naar hoofdstuk:
11.1 Man en vrouw
11.2 Bevruchting
11.3 Zwangerschap
Slide 3 - Tekstslide
Vanaf welk moment zijn meisjes en jongens vruchtbaar?
A
Meisjes ongeveer vanaf eerste menstruatie. Jongens hun hele leven.
B
Meisjes en jongens hun hele leven.
C
Meisjes ongeveer vanaf eerste menstruatie. Jongens vanaf hun eerste zaadlozing.
D
Jongens vanaf hun eerste zaadlozing. Meisjes hun hele leven.
Slide 4 - Quizvraag
Tot wanneer zijn meisjes en jongens vruchtbaar?
A
Beide tot ongeveer 50, de overgang.
B
Dat ligt eraan hoeveel zaadlozingen een man heeft. Vrouwen tot de overgang.
C
Vrouwen en mannen tot ze dood gaan.
D
Vrouwen tot de overgang en mannen tot ze dood gaan.
Slide 5 - Quizvraag
Wat gebeurt er met een eicel als deze niet bevrucht wordt?
A
Die verlaat het lichaam via de menstruatie. Dat is het rode wat je ziet.
B
Die blijft in leven tot de volgende eicel gaat rijpen
C
Die verandert in het gele lichaam
D
Die sterft af en wordt opgenomen door het lichaam van de vrouw
Slide 6 - Quizvraag
De hoeveelheden zuurstof, koolstofdioxide en glucose in het bloed van een navelstrengader worden vergeleken met die in een navelstrengslagader.
Welke van de volgende stoffen komt of welke komen in het bloed van een navelstrengslagader in hogere concentratie voor dan in het bloed van een navelstrengader?
A
Alleen zuurstof
B
Alleen koolstofdioxide
C
Zuurstof en glucose
D
Koolstofdioxide en glucose
Slide 7 - Quizvraag
11.4 Je lijkt op.......deel 1
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen dat chromosomen jouw erfelijke eigenschappen en je geslacht bepalen en hoe je ze doorgeeft.
Je kunt uitleggen hoe eigenschappen op de chromosomen zitten
Je kunt uitleggen hoe het uiterlijk van een mens bepaald wordt.
Je kunt uitleggen hoe aangeboren aandoeningen ontstaan en hoe deze kunnen worden opgespoord.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Waar zit jouw bouwbeschrijving
Chromosomen:
draden in de kern van elke cel.
23 chromosomenparen, 23 van je vader en 23 van je moeder. Er zitten dus 46 chromosomen in elke cel.
Alle chromosomen samen noem je het genoom.
Chromosomen bestaan uit DNA.
Slide 11 - Tekstslide
Waar zit jouw bouwbeschrijving
Alle chromosomen netjes gerangschikt per paar.
Slide 12 - Tekstslide
DNA
stof waaruit je chromosoom bestaat
bevat alle informatie om jou te maken
De informatie op het DNA is verdeeld in stukjes: de genen. Bijv voor haarkleur, oogkleur, etc.
Slide 13 - Tekstslide
Waardoor lijk je op je ouders?
voortplantingscellen
bevatten 23 chromosomen,
Wanneer de kern van de eicel en de kern van de zaadcel (de bevruchting) samensmelten, heb je 2 x 23 = 46 chromosomen.
Dus:
helft van de chromosomen van vader en de helft van moeder.
Slide 14 - Tekstslide
Ben je een jongen of een meisje?
Alle chromosomen hebben een 'partner' en vormen samen een paar.
Je hebt dus 46 chromosomen en 23 chromosoomparen.
22 van deze paren zijn nagenoeg hetzelfde de autosomen
23e paar twee vormen: XX = het een vrouw. XY = het een man.
De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.
Slide 15 - Tekstslide
Ben je een jongen of een meisje?
Slide 16 - Tekstslide
Een jongen of een meisje?
Vrouw
XX.
Een eicel kan alleen een X bevatten.
Man
XY.
Een zaadcel kan zowel X als Y bevatten.
Slide 17 - Tekstslide
Aan de slag
Maken opdr 1 t/m 13
timer
10:00
Slide 18 - Tekstslide
11.4 Je lijkt op.......deel 2
Slide 19 - Tekstslide
Herhalen vorige les
Slide 20 - Tekstslide
Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel
Slide 21 - Sleepvraag
Waardoor wordt het geslacht van de baby bepaald?
A
De zaadcel
B
De eicel
C
Door zowel de zaadcel als de eicel
D
Geen idee
Slide 22 - Quizvraag
Leerdoelen
Je kunt uitleggen dat chromosomen jouw erfelijke eigenschappen en je geslacht bepalen
je kunt uitleggen hoe je je erfelijke eigenschappen doorgeeft.
Je kunt uitleggen hoe eigenschappen op de chromosomen zitten
Je kunt uitleggen hoe het uiterlijk van een mens bepaald wordt.
Je kunt uitleggen hoe aangeboren aandoeningen ontstaan en hoe deze kunnen worden opgespoord.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Genotype en fenotype
Genen:
Op het DNA staat informatie over verschillende onderdelen: de genen. Bijv. haarkleur, oogkleur, etc.
Een gen wordt gebruikt om een specifiek eiwit te maken.
Het eiwit wordt gebruikt om iets te maken. Bijv. een pigment voor jouw haarkleur.
Slide 25 - Tekstslide
Genotype en fenotype
elk gen informatie voor productie van een eiwit
elk gen heb je twee keer (vader, moeder)
De verschillende versies van een gen, noem je een allel.
Hierdoor kan je een andere haarkleur hebben. Blond of bruin
Slide 26 - Tekstslide
Genotype en fenotype
genotype.
De informatie op jouw genen
Fenotype:
Wat je ziet van een bepaalde eigenschap in je uiterlijk
Bijv. blauwe ogen, bruine ogen, wel bepaalde ziekte of niet, etc.
Slide 27 - Tekstslide
Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?
Erfelijke eigenschappen.
Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.
Aanleg:
Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk.
Niet-erfelijke eigenschappen
worden helemaal bepaald door je omgeving.
Slide 28 - Tekstslide
Aangeboren aandoeningen
Door verschillende oorzaken ontstaan:
"Fout" in chromosomen of genen
Te veel chromosomen: syndroom van Down (vader of moeder geeft 2x chromosoom 21. Hierdoor zijn er daarvan uiteindelijk 3 ipv 2)
Genen zijn beschadigd
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Aan de slag
Maken opdr 15 t/m 24
Slide 31 - Tekstslide
Huidskleur
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 32 - Quizvraag
Paars haar hebben.
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 33 - Quizvraag
Heel creatief zijn
A
Erfelijk
B
Aangeboren
C
Aanleg
Slide 34 - Quizvraag
Welke geslachtschromosomen hebben jongens?
A
XX
B
XY
C
YY
Slide 35 - Quizvraag
Welke van de vier beweringen over geslachtschromosomen is juist?
A
geslachtschromosomen komen voor in alle cellen
B
Geslachtschromosomen komen alleen voor in voortplantingscellen
C
Alle chromosomen in een voortplantingscel zijn geslachtschromosomen
D
Alle chromosomen in alle cellen van de voortplantingsorganen zijn geslachtschromosomen
Slide 36 - Quizvraag
Welke geslachtschromosomen kunnen niet voorkomen
Je ziet hier de chromosmen van een.....?
A
Gewone lichaamscel
B
Geslachtscel
Slide 37 - Quizvraag
Een allel is een variant van een.......
A
fenotype
B
DNA
C
gen
D
chromosoom
Slide 38 - Quizvraag
Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu
Slide 39 - Quizvraag
Hiernaast zie je een chromosomenportret. Heeft deze persoon het syndroom van Down?